Taal, dier, mens
Hoe verhoudt de mens zich tot het dier? Welke taal bezigen we om die verhouding te karakteriseren? Eerst ter verkenning twee posities; vervolgens aandacht voor Spiegel van de natuur (2005) van Matthijs Schouten.
De Raad voor Dierenaangelegenheden – een onafhankelijk adviseur van het Ministerie van Economische Zaken die multidisciplinaire vraagstukken hanteerbaar maakt en adviezen over dierenwelzijn geeft – maakt onderscheid en geeft adviezen over “dierenwelzijn, over gehouden en niet-gehouden dieren, over hobbydieren, gezelschapsdieren, productie- en proefdieren, dierengezondheid,” &c.; een bonte opsomming. Recente rapporten – de site heb ik onlangs geraadpleegd – dragen titels als: ‘Welzijn van Vissen,’ ‘Vat op de Zwerfkat’, ‘Maatregelen bijtincidenten agressieve honden’. De Raad toont met de indeling en titels zorgvuldigheid en de inzet een waardige balans te formuleren tussen ethologie, ethiek en economie. De Raad toont ook hoe we in (de epistèmè van) ons gewone taalgebruik de verhouding mens dier verwoorden. De talige analyse (ordinary language philosophy) brengt de asymmetrische verhouding aan het licht. De Raad spreekt zich uit over veehouderij, over kalkoenhouders, &c. Op een scherpe noemer gebracht: zoals een heer (subject) slaven (object) houdt, zo houdt een mens (subject) dieren (object). In gewone mensentaal: de mens als baas over het dier en meester der natuur.
Er is ook een positie die het dier als subject ziet en daar consequenties aan verbindt. Een voorbeeld. Het parlement van Nieuw Zeeland heeft onlangs aan de rivier Whanganui de status toegekend van ‘personne morale’. Le Monde heeft daar een debat aan besteed onder de kop: (vrij vertaald): “Moeten we de natuur rechten toekennen?” “Faut-il accorder un droit ȧ la nature?” (31 03 20170; een debat in verband met nieuwe gedragslijnen van de EU. Als onze onderlinge relaties met andere vormen van leven (dan die van ons mensen) bevestigd gaan worden in juridische termen, teneinde dus bescherming te bieden aan fragiel leven, welke kernwaarden introduceren we dan in de wetgeving? Nieuw Zeeland laat een tweetal juristen, een vertegen-woordiger van het Maorivolk voor wie de rivier heilig is en een rijksambtenaar, erop toezien dat de rechten van de rivier met zijn uitzonderlijke flora en fauna, gewaarborgd worden. In gewone mensentaal: de mens als advocaat van de natuur.
De twee posities, de mens als heer en meester of de mens als advocaat van het dier, passen in een kader dat magistraal is uitgewerkt door prof. dr Matthijs Schouten in zijn studie: “Spiegel van de natuur. Het natuurbeeld in cultuurhistorisch perspectief” (KNNV, 2005). De studie demonstreert dat het zelfbeeld van de mens en zijn natuurbeeld aan elkaar gekoppeld zijn. “Als je jezelf ziet als een spiritueel wezen, dan is de natuur een van de manieren om de spiritualiteit in jezelf te ontdekken.” Hang je een darwinistische, materialistische visie aan van “survival of the fittest”, dan ervaar je de dominante presentie van de mens in het antropoceen als vanzelfsprekend en zeker niet als problematisch. “De Ierse vroeg-christelijke kluizenaars zagen door de natuur de schoonheid van God en God zelf. (..) En voor het Taoïsme en zeker ook voor Zen in Japan was de natuur de weg bij uitstek om de absolute onveranderlijke werkelijkheid te leren kennen die achter alles ligt.”
Matthijs Schouten had enige jaren geleden de uitnodiging van Studium Generale Maastricht aanvaard om een college te geven over de cultuurgeschiedenis van de natuur. Het college was verbluffend. “Zeven verhalen ga ik jullie kort vertellen, en na elk verhaal vraag ik of je je er enigszins in herkent.” Zo passeerden het Scheppingsverhaal, de seculiere variant ervan: Darwin; dus: heer en meester. Het Bijbelse verhaal van de mens als rentmeester en de seculiere variant ervan: de Indianenwijsheid: “Wij hebben de aarde van onze kinderen geërfd”; de mens als erfgenaam van volgende generaties. Vervolgens de mens als medeschepsel, partner, de alles-hangt-met-alles-samen positie (recentelijk door Paus Franciscus vertolkt in zijn eminente TED-lezing, april 2017), tot en met de mystieke niveaus waar de zintuigelijke ervaring en het transcendentale vermoeden zo samengaan in een boven-werkelijke realiteit als existentiële waarheid dat het onderscheid tussen mens en natuur opgeheven wordt. Taal schiet hier tekort.
Matthijs Schouten riep bij deze hoge geestelijke ervaring de hulp in van een Zen-dichter. Basho.
Wanneer je goed kijkt –
Bloeit er een herderstasje
Onder de heining!
De collegezaal was sprakeloos. De toehoorders waren doordrongen geraakt van het diepe besef dat de zeven verhalen – en hun toenemende kracht – ons als het ware zelf opgetild hadden, dat we een tocht hadden gemaakt vanuit een plat materialisme en het houden van dieren naar een waardig niveau van bewustzijn dat vergezichten toont en eerbied voor al het leven. Een diep respect voor de oud-Ierse kluizenaars en de Zen-dichter had zich breed gemaakt, we beseften – licht, en niet belast – meer dan ooit onze verantwoordelijkheid. De mens als lotgenoot.
André van Dijk
A. van Dijk is docent (klassieke) retorica, Sint-Maartenscollege Maastricht