Synagoge, kerk en de Romeinse belasting
Economie en geloof hangen op veel verschillende manieren samen. Zonder geloof kan geen economie functioneren (vertrouwen, krediet) en zonder economie resten van het geloof slechts kosteloze fantasieën. De kwaliteit van de omgang met de andere mensen in arbeidsdeling en maatschappelijk verkeer is de toetssteen voor elk geloof. Dat was ook al zo 100 n.C. het geval.
In een proefschrift uit 2009 heeft Heemstra een gat opgevuld door zijn onderzoek naar de impact van de Romeinse belasting voor de joden, de zogenaamde Fiscus Judaïcus. Hij heeft zowel een opleiding in de geschiedenis als in de theologie en maakt van beide gebruik. Het levert een herinterpretatie op van de vervolgingen vanaf 85 onder keizer Domitianus, en van de brief aan de Hebreeën en het evangelie en de Openbaringen van Johannes. Hier volgt een kleine samenvatting, de consequenties daarvan, en enkele verdere overwegingen.
Enkele feiten
Vanaf het begin wrikt het tussen de orthodoxe joden en de joden die de Messiaanse weg volgen. De joden lagen al moeilijk in het Romeinse Rijk, maar zij waren een toegestane godsdienst. Wat Paulus deed lag extra moeilijk, omdat hij mensen bekeerde tot de Messiaanse weg. Daarmee namen ze afstand van hun vroegere heidense religies. Dat leverde voor de orthodoxe joden ook een veiligheidsrisico op. Keizer Claudius had in 49 een edict uitgevaardigd dat de joden hun godsdienst mochten uitoefenen, op voorwaarde dat zij niet veroordelend zouden spreken over de Romeinse goden. Dat nu deden de christenen juist wel, misschien niet altijd met woorden, maar vooral met hun daden, dat wil zeggen door zich verre te houden van heidense offerpraktijken.
Het Romeinse Rijk stond de joden ook toe belasting te heffen voor de tempel in Jeruzalem. Alle joden in het Romeinse Rijk betaalden die belasting. Er ging dus heel wat geld naar de tempel in Jeruzalem. Dat geld was ook de aanleiding voor de joodse opstand tegen de Romeinen in 66. Nero deed een greep in de tempelkas. In 67 slaat Vespasianus het beleg om Jeruzalem, drie jaar later wordt de stad veroverd. En vanaf nu is het geld van de Fiscus Judaïcus voor een Jupiter-tempel in Rome. Tenslotte maakt die eveneens aanspraak op de titel van hoogste God.
Men kan zich voorstellen wat voor ergernis het betekent voor de synagoge als allerlei mensen om allerlei redenen niet betalen. Dat geeft allerlei problemen met de Romeinen en het scherpt de onderlinge tegenstellingen aan. Afvallige joden, die nog wel etnisch Joods waren betaalden vaak niet, maar een groter probleem waren de christenen, de christenen uit de joden om precies te zijn. Die betaalden ook niet. Niet betalen kon je komen te staan op de confiscatie van je bezittingen. Althans, dat was voor etnische joden zo. De christenen uit de heidenen betaalden vanzelfsprekend ook niet, maar als die nu door hun christelijke overtuiging “joods gingen leven” konden ze ook onder de controlemaatregelen van het Romeinse Rijk vallen. Als dat gebeurde bleek dat ze in overtreding waren van het edict van Claudius. Daar stond de doodstraf op.
Toen Domitianus vanaf 85 aan de macht kwam scherpte hij niet zozeer de regel aan, maar wel de toepassing. Hij had geld nodig, onder meer omdat hij de soldaten een hogere soldij beloofd had. Niet dat die tempelbelasting zoveel opleverde, maar de confiscatie van de bezittingen van de overtreders deed dat wel. Er ontstond een ware heksenjacht omdat iedereen kon rapporteren dat mensen joods leefden die niet de Fiscus Judaïcus betaalden. Dat leidde tot allerlei schijnprocessen en een groot aantal confiscaties. Slaven konden zomaar hun meesters aangeven, en iedereen die een rekening te vereffenen had kon hetzelfde doen. Ook Romeinse burgers werden op die manier getroffen, zo blijkt uit het onderzoek van Heemstra.
Levensgevaar door het geloof
In die verhoudingen wordt het spannend je geloof te belijden. Na 70 moesten de joden zich vanzelfsprekend gedeisd houden, maar ook zij komen in de gevarenzone, omdat zij in diskrediet gebracht worden door christenen met joodse achtergrond, die waarschijnlijk wel op hun belastinglijsten staan, maar die niet betalen en die actief mensen tot de kerk bekeren, en daarmee ook nog eens het edict van Claudius van 49 actief overtreden. Nog meer gevaar lopen christenen uit de heidenen, die hun heidense religies achter zich gelaten hebben. Niet dat zij die belasting moesten betalen, maar bij de onderzoeken werden er twee testen gebruikt. De eerste was enigszins schaamtevol, namelijk voor de Romeinse autoriteiten laten zien of men besneden was of niet – natuurlijk met het oog op orthodoxe joden en christenen van joodse komaf. De tweede test was een offertest: men moest gedwongen een offer brengen aan de heidense goden. Weigerde men dat dan kon men terecht gesteld worden als atheïst. En daaraan stonden vanaf 85 met het aantreden van Domitianus vooral de christenen uit de heidenen bloot. De veelal geëtaleerde opvatting, dat het met de vervolgingen onder Domitianus zo’n vaart niet liep, moet op basis daarvan herzien worden. Want de Fiscus Judaïcus gold in het hele Romeinse Rijk. Ziehier de kostprijs van het geloof. Wie gelooft moet betalen, linksom of rechtsom.
Johannes en de Hebreeën
Voor deze inzichten vindt Heemstra bevestiging in de brief aan de Hebreeën en het evangelie van Johannes. Weliswaar zijn alle evangeliën scherp in de veroordeling van schriftgeleerden en farizeeën, maar bij Johannes vinden we een afwijzing van de joden als zodanig. Die horen nu ook bij de “kosmos”, bij het bestaande politieke systeem. Voor een compromis zoals Paulus nog voorstelt met deze “kosmos” is nu geen plaats meer, zoals ook de Openbaringen van Johannes duidelijk maken. Dat past goed in de opvatting dat Johannes na 96 geschreven is, toen onder keizer Nerva de vervolging van de joden ophield doordat nu voor een etnische definitie en religieuze definitie van joods zijn in de plaats kwam. Alleen wie actief naar de synagoge ging en uitdrukkelijk niet degenen die naar de kerk gingen werden als joods gedefinieerd. Dat betekende ook dat na 96 ook de christenen uit de joden, evengoed als de christenen uit de heidenen aan de doodstraf bloot stonden als hun christelijke levenswijze aan het licht kwam.
Hebreeën 10: 32 – 34 maakt er melding van dat de geadresseerden al eerder hebben moeten meemaken dat hun bezittingen geconfisceerd werden en dat ze destijds ook solidariteit betoond hadden met mensen die gevangen genomen waren (christenen uit de heidenen?).Maar nu lopen ze ook zelf risico geconfronteerd te worden met de doodstraf. Waarschijnlijk is daarom de brief aan de Hebreeën geschreven als een traktaat vanuit Rome om de christenen van joodse komaf in het rijk te bemoedigen om het ook vol te houden tijdens Nerva.
Enkele overwegingen
Het boek van Heemstra is zeker een aanbeveling waard. Hij weet een grondige analyse in heldere bewoordingen te brengen en in een zeer leesbare stijl. Ook door anderen is er wel op gewezen dat met de benaming “ecclesia” de kerk eigenlijk een uitdaging betekende aan het politieke systeem van die dagen. Ecclesia betekent immers volksvergadering. De Romeinen hadden in alle provincies en steden, ook alle Griekse stadstaten, aan de volksvergaderingen hun zeggenschap ontnomen. Er was nog maar een functionerende volksvergadering en die was in Rome te vinden. Alleen daar werd politiek gemaakt.
Zowel Johannes als de brief aan de Hebreeën schilderen de weg van de kerk af als de weg van het ware Israël. Dat was weliswaar vooral een boodschap van en voor christenen van joodse komaf, en als zodanig begrijpelijk. Deze teksten liggen begrijpelijkerwijs heel gevoelig voor iedereen die zich schaamt voor de vervolgingen waaraan op hun beurt de joden de geschiedenis door hebben blootgestaan.
Een laatste overweging geeft misschien meer begrip. Het is immers niet zo dat de orthodoxe joden niet een prijs voor hun geloof betaald hebben. De joodse opstand voor 70 was niet een kleine gebeurtenis in een uithoek van het Romeinse Rijk. Die deed het Romeinse Rijk op zijn grondvesten schudden. Van overal ontvingen de joden steun en daarnaast ontstonden overal in het Romeinse Rijk vergelijkbare opstanden. Het was het gevolg van de rücksichtslose uitbuiting door de Romeinse elite, waarvan Nero alleen maar het hoogtepunt en de uitwas vertegenwoordigde.
Maar de dialoog tussen joden en christenen is ook helemaal niet een rustig gesprek over religieuze opvattingen, ook nu niet. Ze doorkruisen elkaar en corrigeren elkaar en maken het elkaar lastig. We hebben de jood en de christen allemaal in ons, zelfs in ons huidige seculiere maatschappelijke leven. Moet je een totaalkritiek uitoefenen op de machten en ze met Makkabeïsche moed omverwerpen? Of moet je die kritiek doseren en stap voor stap voortgang maken: de christelijke weg. Dat laatste kan op termijn meer impact hebben, maar ook tot slappe compromissen leiden. Wie heeft gelijk? Dat is een vraag voor de godsdienstfilosofie. Daar waar men voor zijn geloof ook betaalt, moet men echter beide houdingen beërven, soms meer het ene, soms meer het andere, al naargelang tijd en plaats. Die ongemakkelijke dialoog hebben we vooral in onszelf te voeren.
Heemstra, Marius, 2009. How Rome’s administration of the Fiscus Judaicus accelerated the parting of the ways between Judaism and Christianity, Universiteit Groningen.
Otto Kroesen
Dr. O. Kroesen werkt bij het Delfts Centrum voor Entrepreneurship aan de TU te Delft