Stemmen uit de kunstwereld (5): Marcus van Loopik

logoIdW

 

Religie en kunst: onafscheidelijke bondgenoten[1]

 Kan kunst religie vervangen?

Religie is voor mij belangrijker in het leven dan kunst alleen, ondanks de mogelijke positieve en spirituele werking ervan. Jodendom is niet in de eerste plaats gericht op geloof in religieuze waarheden, maar op een in de praktijk gebrachte religieuze, sociale en morele manier van leven. Hoofd en handelen horen in ieder geval bij elkaar. Rechtvaardig, liefdevol en moreel handelen voor Gods aangezicht dient in de dagelijkse praktijk van het leven geoefend te worden, zodat een morele en sociale drijfveer meer en meer een geïntegreerd onderdeel gaat uitmaken van je persoonlijkheid. Denken, beleven en doen moeten een eenheid vormen. Het emotioneel en esthetisch ervaren van kunst alleen is daartoe ontoereikend en kan daarom nooit in absolute zin als vervangingsmiddel van religie fungeren!

Vanuit mijn Joodse visie mag je kunst en religie niet tegen elkaar uitspelen. Dit tweetal kan elkaar nooit vervangen, aangezien ze – als het goed is – functionele bondgenoten van elkaar zijn. Religie zonder kunst is ook ondenkbaar! Juist omdat kunst vaak kritische vragen oproept die onderlinge dialoog versterken, hoort ze als een tweelingzuster bij religie. Beeldende kunst dient naar mijn mening op een of andere manier religieus van aard te zijn of in ieder geval vanuit levensbeschouwelijk en maatschappijkritisch oogpunt een zekere relevantie te bezitten. Aan religie mag een zekere esthetiek en verwondering over het schone niet ontbreken. Esthetiek – de leer van wat mooi of niet mooi is –mag evenmin volledig op zichzelf komen te staan en als een doel op zich gaan fungeren. Juist, liefdevol en rechtvaardig handelen is immers de enige manier waarop we als mens onze liefde tot God en Diens evenbeeld op waarachtige wijze vorm kunnen geven. Wanneer kunst volledig losgezongen raakt van religieuze en ethische waarden, loopt ze buitendien het gevaar vercommercialiseerd te raken of te ‘verzanden’ in de pure esthetiek van kleuren en vormen.

Iets dat moreel en ethisch niet in de haak is, mogen wij in feite niet mooi achten. Kwaad heeft voor de oprechte gelovige altijd een verwrongen gelaat, of het nu wel of niet voldoet aan algemeen aanvaarde eisen van esthetiek. De waardering van kunst mag daarom niet volledig losgekoppeld worden van de vraag naar de intenties van de maker en de bijdrage die zij al of niet levert aan een rechtvaardige samenleving. De rabbijnse traditie verwerpt elk kunstwerk dat gemaakt is ter ere van een ideologie of staatsmacht als een vorm van afgodendienst. Aan de Joodse opvatting van esthetiek ligt dus een religieus mensbeeld ten grondslag. ‘Kalos kai agathos’ – ‘goed en mooi’ – horen hier zoals voor de Griekse Plato bij elkaar als een gecombineerd ideaal.

Is samenwerking tussen kunst en religie mogelijk?
Samenwerking en het samengaan van kunst en religie is niet alleen mogelijk, maar vanuit de kern even vanzelfsprekend als noodzakelijk. Als Joodse beeldend kunstenaar laat ik in de artistieke vormgeving van mijn werk de Joodse traditie zo mogelijk meespreken. Daarom is de vraag naar de samenhang tussen kunst en religieuze spiritualiteit voor mij logisch. Al in de Bijbel is kunstenaarschap beschreven als goddelijke gave en uiting van hemelse inspiratie: De Eeuwige sprak tot Mozes: Zie Ik heb bij name geroepen Betzal’él, de zoon van Oeri, de zoon van Choer die behoort bij de stam Juda. En Ik heb hem vervuld met de geest Gods, met wijsheid en met inzicht, met kennis en met allerlei praktische vaardigheid, om ontwerpen te bedenken, om die uit te voeren in goud, zilver en koper … (Ex. 31,3-4).

Kunst maken betekent deelnemen aan Gods creatieve kracht, aan de Wijsheid – chochma – waarmee de Schepper de wereld heeft geschapen. Creativiteit en wijsheid horen vanaf het begin samen: En bij U is de wijsheid, die Uw werken kent, en die aanwezig was toen U de kosmos schiep en die begrijpt wat juist is in Uw ogen (Wijsheid van Salomo 9:9). De Joodse denker Abraham Joshua Heschel bracht de nauwe samenhang tussen kunst en religie als volgt onder woorden:

‘De wortels van de uiterste inzichten worden (…) niet gevonden op het niveau van redenerend denken, maar op het niveau van de verwondering en van de radicale verbazing, in de diepte van ontzag, in onze gevoeligheid voor het mysterie, in ons besef van het onuitsprekelijke. Het is het niveau waarop de grote dingen met de ziel gebeuren, waar de unieke inzichten van kunst, religie en filosofie tot wording komen.’[2]

Als kunstenaar volg ik dus de Schepper in Zijn creativiteit na, juist door nieuwe dingen te maken en op individuele wijze mijn verwondering over het wonder van het leven tot uitdrukking te brengen. Kunst maken is voor mij onontkoombaar een religieuze bezigheid.

Bewust sta ik in de Joodse traditie en fungeer ik als schakel in de keten der geslachten. Joodse kunst is voor mij kunst waarin de Joodse religie en cultuur doorwerken, kunst waaruit blijkt dat je als maker je emotioneel betrokken voelt bij de geschiedenis van het Joodse volk en van de mensheid. Voor sommigen zal deze definitie te eng zijn, voor anderen te ruim.

Kan kunst verbinden? [3]

Kunst – met name religieus geïnspireerde kunst – levert de taal bij uitstek die geschikt is om daarmee de interreligieuze dialoog en het gesprek met anders denkende mensen te voeren: beeldentaal. Door middel van beeldende kunst kun je in gesprek komen met mensen uit andere culturen, met mensen die andere talen spreken, een andere levensvisie hebben, of zelfs op een minder cognitief niveau functioneren. Ik wil kunst vervaardigen om mijn gevoelens op esthetische wijze te uiten, maar tegelijkertijd ook om daarmee een individuele bijdrage te leveren aan de dialoog binnen een multiculturele en multireligieuze samenleving. Joodse mystiek heeft me geleerd om te streven naar jichoed, naar eenwording, om bovenal te zoeken naar wat mensen met elkaar verbindt. Waar mensen zich verbonden weten, daar wil God wonen. Waar onenigheid heerst, vlucht evenwel de Sjechina – Gods inwoning op aarde – weg.

Wanneer je verhalen en teksten in beelden omzet, vermijd je de beperking van dogmatiek en vastgeroeste waarheden, laat je ruimte open voor verdere interpretatie en weerspraak. Beeldtaal geeft namelijk geen pasklare of dogmatische antwoorden op de raadsels van het leven, maar roept bovenal authentieke menselijke vragen en verwondering op. Voor het construeren van dogmatiek is beeldtaal dan ook per definitie ongeschikt. Kunst herinnert immers aan gezamenlijke levensvragen, problemen, ervaringen en soms paradoxale emoties. Ze is niet waar of onwaar en aanvaardt tegenstellingen. Gezamenlijke vragen en emoties brengen mensen dichter tot elkaar. Antwoorden – vooral wanneer ze prematuur en niet volledig uitgerijpt zijn – kunnen mensen juist uiteendrijven. Vragen zijn in een bepaald opzicht belangrijker dan antwoorden. Vragen dwingen je immers om als mens naar waarheden te blijven zoeken, waarvan alleen God de zuivere essentie kent. Wij mensen kunnen van de waarheid ieder slechts een fragment bezitten. Gods zegel heet daarom in het Hebreeuws èmèt [waarheid]. Drie letters: alef, mem en tav. Het zijn de eerste, de middelste en de laatste letter van het alfabet. Alleen de Allerhoogste doorgrondt de waarheid immers van het begin tot het einde. Waarheid omvat het geheel, begin, midden en einde. Zoekend en tastend wil ik die waarheid samen met anderen naderbij komen door kunst te maken. Daarbij wil ik me tevens laten inspireren door de zoektocht van andere kunstenaars en denkers, tot welke cultuur en religie zij ook mogen behoren.

Marcus van Loopik

 

M. van Loopik is theoloog, judaïcus en grafisch kunstenaar.

[1]              Voor de vragen waardoor deze reflectie op de verhouding van kunst en religie is ingegeven, zie Stemmen uit de kunstwereld (1) eerder in dit nummer.

[2]              A.J. Heschel, God in Search of Man, New York 1955, 117; vgl. de Nederlandse vertaling van H. de Bie, Houten 1986, 144.

[3]              Vergelijk mijn artikel ‘Kunst – een gebed zonder woorden’, in: Tijdschrift voor Geestelijk Leven (2008/5) 43-45.

 

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 7. 3 juli 2021