Seeräuber Mariechen

logoIdW

Cultureel gewicht, aflevering 22

 

Er gebeurt in een kerkdienst ook een heleboel zomaar. Door een lied, een zinsnede uit de preek of een gebed, komen gedachtestromen op gang. Het ene moment doe je volop mee en een volgend moment ben je in gedachten mijlenver afgedwaald.

Het overkwam mij deze zomer onder het zingen van de lofzang van Maria. Eén met de schare zong ik schoon en luid het lied van de gezegende onder de vrouwen mee: Mijn ziel verheft Gods eer; mijn geest mag blij den Heer mijn Zaligmaker noemen. Maar juist daar waar de melodie afdaalt naar de donkere diepte, bij de regel: die, in haar lage staat zijn dienstmaagd niet versmaadt, stokte er iets. Het lukte niet om met het koor van stemmen in de kerk deze woorden mee te zingen. Ik dacht aan meisjes, die hun hoofd niet fier omhoog durfden te steken omdat over ze werd gepraat. Ze werden nagewezen op straat. Ik dacht aan het verhaal van een oude vrouw, die opbiechtte dat ze uit schaamte, omdat haar eerstgeboren zoon zes maanden na haar trouwen werd geboren, lange tijd niet meer naar de kerk durfde te komen en aan de doopboeken van Asch en Erichem waar achter de namen van de dopelingen op enkele plaatsen in onberispelijk schoonschrift staat geschreven: vader onbekend.

Ondertussen kon ik aan het zingen met brede uithalen horen, dat we waren aangekomen bij de slotregel: Groot en in eeuwigheid is Gods barmhartigheid voor duizenden geslachten. Ik begon wat ongemakkelijk heen en weer te schuiven in de kerkbank. Beschaamd sloeg ik mijn ogen neer. De lofzang van Maria gaat over het verlangen van mensen om gezien te worden. Niet in het algemeen. Het gaat over echte mensen. Over mensen, die eraan lijden dat ze niet bestaan in de ogen van de ander. Ik dacht terug aan een gesprek met een jonge vrouw, die vertelde dat ze amper kan lezen. Hoe moeilijk het was geweest om dat op te biechten aan haar vriend. Hoewel ze mijn preken niet goed kan volgen, vindt ze het fijn om naar de kerk te gaan. Ze houdt zo van zingen van de versjes waar ze uit volle borst bij mee kan zingen. Sinds ik dat weet, zoek ik de liederen daarop uit. Maria roemt God in haar lied om zijn mededogen. Maar terwijl God zijn oog slaat op het diepste diep, doen de ogen van de wereld en de mensen precies het tegenovergestelde. Zij zien alleen maar naar boven en willen zich omhoog richten. De ogen van God zijn erop gericht om een bestaan te geven aan de mensen, die het meest worden overheerst en buitengesloten.

Wat hindert het dat de kerk dit zo nu en dan vergeet te doen. Dan worden we er langs een andere weg toch aan herinnerd. Zoals bijvoorbeeld in het lied van Seeräuber-Jenny uit de Dreigroschenoper van Bertolt Brecht en Kurt Weill. Daar krijgt dat verlangen om te bestaan in de ogen van de ander, stem in het meisje Jenny. Een gewone meid die de glazen afwast en haar bed deelt met de komende en gaande zeeman. Maar ondertussen droomt het meisje dat iedereen voor lief neemt, van een grote zeerover, zo’n  donkere gevaarlijke vreemdeling als uit de bouquetreeks. Die komt om haar te verlossen. Meisjes als Jenny worden altijd weer in de steek gelaten. Wie denkt eraan om ze bij te staan, te helpen en ervoor te zorgen, dat ze ook iets gaan betekenen.

“Meine Herren, heute sehen Sie mich Gläser abwaschen
und ich mache das Bett für jeden.
und Sie geben mir einen Penny, und ich bedanke mich schnell
und Sie sehen meine Lumpen und dies lumpiges Hotel
und Sie wissen nicht, mit wem Sie reden,
und Sie wissen nicht, mit wem Sie reden.

Aber eines Tags wird ein Geschrei sein am Hafen
und man fragt: Was ist da für Geschrei?
Und man wird mich lächeln sehn bei meinen Gläsern
und man fragt: Was lächelt die dabei?
Und ein Schiff mit acht Segeln
und mit fünfzig Kanonen
wird liegen am Kai…
wird beschiessen die Stadt…
wird entschwinden mit mir…”

De stem van Lotte Lenya die de stem van het meisje Jenny vertolkt, gaat door merg en been. Het ene moment klinkt ze onderdanig. Ze doet precies wat van haar verwacht wordt in haar lage verachte staat. En dan uit het niets slaat ze opeens fel terug. Ik zal ze… Ze kent geen genade meer. Ja dat gebeurt met mensen wanneer hun bestaan niet wordt bevestigd door ogen die hen aanzien.

 

Machteld de Mik-van der Waal