’s Zondags ga ik naar de kerk

Onlangs verscheen een niet al te dik boek van Riemer Roukema over liturgie. Het boek is zeer geschikt om in de gemeente te gebruiken. De meeste boeken over liturgie proberen uit te leggen en voor te schrijven. Ze willen laten zien hoe het moet. Meestal willen ze de lezer overhalen alles precies zo te doen als het volgens de Liturgische Beweging moet. Of hoe Calvijn het ooit deed. Het hele aardige van het boek van Roukema is dat hij daar niet zijn vertrekpunt neemt. Nergens in zijn boek horen we de sirenes van de liturgische politie. Roukema gaat al jarenlang voor in nogal verschillende gemeentes in Fryslân, Overijssel, Gelderland en Frankrijk. In elke gemeente is de liturgie net weer anders – en soms komt hij ook de meest vreemde plaatselijke gebruiken tegen. Op basis van die steeds verschillende ervaringen schrijft hij liefdevol over de liturgie. Hij beschrijft wat hij ziet, geeft voor en tegens en voegt daar helder zijn eigen mening aan toe.

Het boekje is een gang door de zondagse eredienst. Het begint met een paar bladzijdes over het consistorie-gebed. Of eigenlijk nog eerder: ook de stilte of juist het gesprek voor de dienst komt aan bod. Wat Roukema daar over schrijft, is kenmerkend voor de toon van zijn boek. ‘In de gemeente waaraan ik nu verbonden ben, wordt voor de dienst meestal levendig gepraat. Ik probeer niet dat te veranderen, al heb ik zelf een voorkeur voor de stilte, om mij voor te bereiden op wat komt. Soms ligt het meer voor de hand een praatje te maken, als anderen dat toch al doen’. Het boekje eindigt met passages over de zegen, de handdruk voor de voorganger, het koffiedrinken en de vraag wat je moet doen met het brood van het Avondmaal dat overblijft. (Vooral niet weggooien).

In mijn gemeente is het lang de gewoonte geweest dat tijdens het Kyrie-gebed alle ellende van de wereld in volle omvang over de nog slaperige hoofden van de gemeenteleden werd gekieperd. Mijn voorzichtig tegensputteren dat dit een geheel Nederlandse gewoonte is, die pas sinds de jaren zestig en zeventig breed in de Protestantse kerken aanwezig is, wordt vooralsnog met ongeloof ontvangen. En mijn o zo slimme opmerking dat de grote tegenstelling tussen Kyrie en Gloria geen goede papieren heeft in de liturgiegeschiedenis en vooral lijkt voortgekomen uit de tegenstelling tussen de schuldbelijdenis en genadeverkondiging die eerder op deze plaats in de eredienst te horen waren, valt ook niet in vruchtbare aarde. Het is dan heerlijk om eens iemand te lezen die precies hetzelfde zegt: ‘De zonden van de wereld zijn in plaats van de eigen zonden gekomen’. Roukema vertelt vervolgens dat hij zelf altijd in dit gebed de eigen tekortkomingen combineert met het kort noemen van noden van onze wereld. Dat lijkt me mooi en wijs.

Er staan ook zaken in het boekje die ik echt niet wist. Roukema, die ook hoogleraar Vroeg Christendom is, strooit af en toe met zijn kennis van de vroege kerk. Als hij een beetje bromt dat de lectoren die hij hoort in een dienst nog al eens de tekst weinig op zich hebben laten inwerken, vertelt hij dat er in de vroege kerk het ambt van lector bestond. ‘Die oude wijding tot het ambt van lector wijst op het grote geestelijk belang dat er aan dit onderdeel van de kerkdienst werd gehecht. Dat zou vandaag de dag ook zo moeten zijn.’ Het aardige van zo’n opmerking is dat Roukema niet roept: ‘we moeten allemaal terug naar de Vroege Kerk en de lector moet ambtsdrager worden’, maar dat hij met zulke informatie in een paar zinnetjes het belang van begrepen lezen en van de geestelijke dimensie van het lezen benadrukt.

Kortom: een heerlijk boekje dat heel geschikt is om te lezen met ambtsdragers of met een werkgroep liturgie.

Coen Wessel

Riemer Roukema, ’s Zondags ga ik naar de kerk – of niet. Kritische beschouwingen over de protestantse kerkdienst, Kampen 2022, 120 pp. €14,95.

In de Waagschaal, jaargang 52, nr. 7, 1 juli 2023