Romantiek en eeuwigheidsverlangen: Novalis

logoIdW

De Romantiek is de grote Europese cultuurstroming (1770-1850) – met als centrum Duitsland – die het gevoel in het hart van het bestaan heeft geplaatst. Gevoel dat verfijnd  en gecultiveerd moet worden en alle gebeurtenissen en verschijnselen in een bezield en harmonisch verband plaatst. Dit streven naar eenheid  mag wel een wezenskenmerk van de Romantiek, de romantische mens, worden genoemd. Een romanticus bij wie deze eenheid van uiterlijk en innerlijk leven, in De grote Winkler Prins in een fraaie formule omschreven als de eenwording van de ons omringende werkelijkheid met de veel waardevollere realiteit in ons diepste innerlijk, tot sterke ontwikkeling is gekomen is de dichter Novalis (1772-1801).

Novalis groeide op in het piëtistisch milieu van de Herrnhutters en was een gevoelig en vroom kind. Hij studeerde rechten en filosofie waarbij hij in aanraking kwam met belangrijke romantici als Schiller en Friedrich Schlegel, maar later koos hij voor een studie mijnbouwkunde en werd hij ambtenaar bij de zoutmijnen, een voor romantici bijzondere wending naar het praktische leven; bij Novalis echter vinden we een zeldzaam evenwicht tussen de eisen van het dagelijks leven en zijn roeping als dichter. Van afwijzing of verachting van de aardse werkelijkheid was bij deze romanticus, die naar Schoutens woorden met het argeloos vertrouwen van een gelukzalig kind en in schoon en diep optimisme over de aarde ging, geen sprake. Novalis was ontvankelijk voor de schoonheid van deze wereld maar tegelijkertijd leefde hij in haar als een vreemdeling die kwam uit een ver en geheimzinnig land, vol heimwee naar een andere en hogere werkelijkheid, naar het eeuwige vaderland dat in geloof gehoopt en in poëzie vertolkt wordt. Heimwee mag het hart van leven en werk van Novalis worden genoemd.

Liefde voor de dertienjarige Sophie
Zijn uiterlijk leven was niet rijk aan zeldzame of schitterende gebeurtenissen, maar één gebeurtenis heeft in zijn leven centraal gestaan. Deze Sternstunde  was zijn grote liefde voor een toen (1795) dertienjarig meisje, Sophie von Kuhn. Het kan enige bevreemding oproepen dat de toen vijfentwintigjarige Novalis liefde opvatte voor een zoveel jonger meisje. Haar vroegrijpheid en bekoorlijkheid werden weliswaar veelvuldig geroemd, maar de grote liefde voor haar blijft niettemin raadselachtig. Het is overigens van weinig belang hoe Sophie werkelijk was, belangrijk is slechts wat zij voor hem was en dit laatste was meer in hem dan in haar te vinden, zo concludeert Ricarda Huch in het mooie opstel over Novalis in haar beroemd werk over de Romantiek. Liefde is volslagen irrationeel en bij uitstek dichters ─ en  in alle vezels van zijn ziel was Novalis een dichter ─ bezitten het vermogen tot herschepping en idealisering van de geliefde. Deze liefde kan  grote kunst voortbrengen.

Voor Novalis werd Sophie het middelpunt van het paradijs, en toen zij  na twee jaar ziekte stierf was hem het morgenrood veranderd in de avond, omgaven hem diepe eenzaamheid en onuitsprekelijke angst en troosteloosheid. De zin van zijn bestaan leek verloren, maar zijn natuur, bij alle dichterlijkheid en verhevenheid  volslagen licht en veerkrachtig, behoedde hem voor doffe berusting onder het noodlot, voor totale vertwijfeling en ontreddering; en zijn klagen dat  zuiver van toon was, maakte aanstonds plaats voor kalme bezinning over de betekenis van Sophies dood. Hij moest bekennen  te veel aan het leven te hebben gehangen en zag nu in dat Sophies sterven een hemels toeval was geweest dat wonderbaarlijk paste in zijn gevoelswereld. Verlangen  naar het hemelse was gewekt, de dood werd hem een poort tot het eeuwige leven waarin hij met haar verenigd zou zijn,en reeds ontwaarde hij een kiem van een toekomstig leven. Hier wordt  het sterven van de geliefde, hoezeer ook bemind om haarzelf, vooral  opgenomen in de eigen gevoels-en gedachtewereld en heeft zij vooral betekenis voor de zielsontwikkeling van de dichter zelf.  Dit innerlijk proces van betekenisgeving is door Ricarda Huch fraai samengevat: “Sein die Konsequenz über alles liebenden Geist schöpfte Beruhigung daraus, dass er Folgerichtigkeit und Vernunft in seinem Schicksal erkannt zu haben glaubte, dass er es sich erklären konnte. Nach seiner Auffassung bezweckte ihr Verlust seine Läuterung und Loslösung vom Leben.”

Verlangen naar vereniging met de gestorven beminde
In zijn dagboeken, waarin we ook over soms onzegbare angsten lezen, zien we Novalis zich volkomen overgeven, althans de wil hiertoe, aan Sophie. Evenals de hoofdpersoon uit Vestdijks Terug tot Ina Damman (1949) wilde hij onwankelbaar trouw blijven aan haar die hij verloren had. Deze overgave kon ten diepste niet in deze zichtbare wereld worden bereikt. Volledige overgave en onwankelbare trouw konden slechts aan gene zijde van het leven, in dood en eeuwigheid, verwezenlijkt worden.  De innige wens met zijn beminde verenigd te worden  riep in hem een onweerstaanbaar verlangen naar persoonlijke onsterfelijkheid op. En zo kon het aardse verlies worden getransformeerd  in het blijde bewustzijn van een onverbreekbare en eeuwige verbondenheid  met haar in de andere, hogere wereld, en werd hem de dood, wel verre van afschrikwekkend te zijn, een poort naar de eeuwigheid. We hoeven daarom dit doodsverlangen niet af te wijzen, bij iemand als Novalis  had het weinig ziekelijks. Vóór alles had het te maken met trouw aan zichzelf en Sophie, aan hun verbond, aan zijn hoger en beter ik. We zien dat eeuwigheid en onsterfelijkheidsverlangen, verbonden met de geliefde, twee belangrijke thema’s bij Novalis zijn. Interessant is dat we deze thematiek ook terug vinden bij zijn Nederlandse tijdgenoot  Hieronymus van Alphen.1 Nederland  kende eveneens de Romantiek.

Opmerkelijk is  overigens dat Novalis, zittend aan Sophie’s graf was hem dat zomaar ingevallen, zich afvroeg of zijn dood ─ hierbij zal moeten worden gedacht aan een mogelijk vroegtijdig sterven na dat van Sophie ─ de mensheid  misschien een voorbeeld zou kunnen zijn van trouw tot in de dood, een bewijs van zijn gevoel voor het hoogste, van echte opoffering. Het zijn hoge woorden, maar aan verafgoding van zichzelf hoeven we bij een zo bescheiden mens als Novalis niet te denken. Wat hier spreekt is het bewustzijn van zijn hoge roeping als dichter. Deze hoge opvatting van  een dichterschap dat de eigenlijke werkelijkheid verbeeldt in sprookjes en gedichten, heeft hij vormgegeven in zijn onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen, geroemd als een torso van onzegbare schoonheid. Het boek bevat inderdaad vele mooie en diepzinnige bladzijden over het wezen van het dichterschap dat  gezien wordt als een strenge en verheven kunst. Lieflijk is ook de liefdesgeschiedenis met haar vertolking van die blaue Blume, dit typisch romantisch symbool voor het rijk van dromen en sprookjes waar bloemen en dieren kunnen spreken. Voor de hoofdpersoon wordt dit rijk belichaamd in de gestalte van zijn aanbeden Mathilde, de dochter van de dichter Klingsor, Heinrichs poëtische leidsman. In de Reis naar het Morgenland (1932) van Herman Hesse is Klingsor één van de pelgrims die in de voetstappen van Novalis wandelt; voor Hesse was Novalis de edelste dichter van de nieuwe Duitse poëzie.

Hymnen an die Nacht

Een geheel eigen plaats in de Duitse lyriek wordt ingenomen door Hymnen an die Nacht, verzen van duistere pracht, omgeven door het raadsel van de dood en getypeerd als een grootse cyclus van harmonieus en dichterlijk proza en verheven religieuze poëzie waarin, zo schrijft Schenk, de hernieuwde nadruk van de Romantiek op het bovennatuurlijke op sublieme wijze tot uitdrukking wordt gebracht. Prachtig zijn de Hymnen, waarvan zowel een versie in vrije verzen als in ritmisch proza bestaat, over het einde van de oude antieke wereld  met haar vele goden en de geboorte van het christendom, te midden van  een door allen veracht volk, in de verheven gestalten van  de hemelse jonkvrouwe Maria  en het goddelijke Kind dat door de wijsheid van het Morgenland aanbeden wordt. Het Kind waarmee een nieuw tijdvak in de geschiedenis van de mensheid is begonnen. Toen begon het rijk van het licht dat het rijk van de nacht, de dood, heeft overwonnen; en zo was, naar Ricarda Huchs woorden, voor Novalis het christendom “die wesentlich todüberwindende Religion” geworden. Een rijke schat van  poëzie en vroomheid vinden we in de Geistliche Lieder waarvan in de mooie vertalingen van Ad den Besten en Jan Wit er drie zijn opgenomen  in het oude Liedboek (1968). Het betreft: Ik zeg het allen dat Hij leeft, Wat zou ik zonder U geweest zijn, en Als Hij maar van mij is. De eerste twee zijn ook weer opgenomen in het nieuwe Liedboek (2013). De liederen weerspiegelen de vroomheid van de Broedergemeente en hebben  Christus als Hoofdpersoon. De bundel eindigt met verzen waarin aan Maria als moeder Gods eerbiedige hulde wordt gebracht. Lezing van deze liederen op bijvoorbeeld een stille zondagochtend is een verrijkende ervaring. Tot slot moge nog worden vermeld dat Schubert zes liederen van Novalis heeft getoonzet, toonzettingen die naar Schuberts biograaf Fröhlich tot zijn intiemste openbaringen kunnen worden gerekend. Novalis is één van de grote dichters van de Romantiek. In hem hebben poëzie en vroomheid een innig verbond gesloten en als weinig anderen heeft hij het heimwee naar het hemelse vaderland gekend en vertolkt.

Dr. O.W. Dubois

1
O.W. Dubois, ‘Eeuwigheidsverlangen in de poëzie van Hieronymus van Alphen (1746-1803)’, in: In de Waagschaal 26 (1997), 1 maart 1997, 26-29.

Literatuur
Hans J. Fröhlich, Schubert. Amsterdam 1978
Ricarda Huch, Die Romantik. Blütezeit, Ausbreitung und Verfall. Tübingen 1951
Novalis, Werke und Briefe. Herausgegeben und mit einem Nachwort versehen von Alfred Kellentat. München 1962
H.G., Schenk, De geest van de Romantiek. Baarn 1966
H.J. Schouten, Duitse literatuur als levensspiegel. Den Haag 1963

In de Waagschaal nummer 11, jaargang 49, 14 november 2020