Rilkes Sonette an Orpheus in nieuwe Nederlandse vertaling

logoIdW

 

In 1922 voltooide Rainer Maria Rilke (1875-1926) niet alleen de Duineser Elegien maar schreef hij ook de beide delen van de complexe Sonette an Orpheus. Het jaar daarvoor was Rilke samen met zijn vriendin Baladine Klossowska naar het kasteeltje Muzot in het Zwitserse kanton Wallis verhuisd. Hier bracht hij zijn laatste levensjaren door. Uit de lijst van prominente vrouwen en mannen die aan de poort van Muzot klopten, blijkt duidelijk dat Rilke grote bekendheid had verworven, ja, dat Muzot bijna een bedevaartsoord werd.
Nederlandse belangstelling

Ook Nederland liet zich niet onbetuigd. Een van de eersten die de bijzondere schoonheid en diepte van Rilkes werk ontdekten en in vertaling voor Nederlandstaligen toegankelijk wilden maken, was Annie Mankes-Zernike. Haar eerste Rilke-vertalingen verschenen in 1926, dus nog tijdens Rilkes leven. Annie Mankes-Zernike was de eerste vrouwelijke predikant in Nederland. Dat feit is veelzeggend voor de benadering van Rilkes werk vanuit zijn voortdurende strijd om tot een zuiver begrip van God te komen. In 1954 kwam Mankes-Zernike met een nieuwe verzameling Rilke-vertalingen onder de titel Uit Rilke’s schatkamer. De Sonette an Orpheus zijn hierin met twee gedichten vertegenwoordigd.

Een redelijk representatief beeld van de belangstelling voor Rilke in Nederland vóór 1945 gaf de bundel met vertalingen Rilke in Holland die onder redactie van Jan H. Eekhout en Gerrit Kamphuis in 1937 uitkwam. Prominente Nederlandse schrijvers met een christelijke achtergrond vormden de meerderheid binnen de groep vertalers. Bijvoorbeeld: H. de Bruin, Jan H. Eekhout, W. Hessels, Gerrit Kamphuis, Gabriël Smit en Jacqueline van der Waals. Mankes-Zernike is met één vertaling present. Deze bundel bevestigt het in Nederland gegroeide beeld van Rilke als spiritueel dichter

Rilke stond in Nederland in hoog aanzien. Maar het was altijd een kleine groep discipelen die zijn uitzonderlijke dichterlijke talent aanvoelde. Bovendien was de aandacht opvallend vaak op dezelfde gedichten uit de verzamelingen Neue Gedichte gericht. Daarbij speelt het gedicht “Der Tod der Geliebten” met de raadselachtige, meerduidige slotregel een cruciale rol.
Helemaal stil is het in Nederland nooit geworden rondom Rilke. Van zijn brieven aan diverse vereerders, vooral vrouwen, kwamen vertalingen uit. Een mijlpaal binnen de Nederlandse belangstelling voor Rilke was W.J.M. Bronzwaers vertaling van de Duineser Elegien in 1978. Deze vertaling vormde een grote prestatie wegens het hermetische karakter van deze elegieën. Het zicht op Rilkes werk werd erdoor verbreed. Elke vertaling van deze teksten zal het stempel van de vertaler dragen. Daarom is het goed te begrijpen dat Atze van Wieren in 2000 een nieuwe vertaling van de Elegieën het licht deed zien. Mede door het werk van W. Blok en C.O. Jellema zijn de meeste gedichten van Rilke inmiddels in het Nederlands vertaald. Zij kwamen in 1983 met hun vertaling De sonnetten aan Orpheus en publiceerden in 1993 hun vertaling van de Gedichten uit de jaren 1913-1926. Een volledig beeld van de vertalingen in het Nederlands is het bovenstaande niet. Daarvoor zouden de Vlaamse vertalers van Rilkes werk mede genoemd moeten worden.

Roemen
Wessel ten Boom, die de Sonnetten aan Orpheus kort geleden opnieuw vertaalde en van commentaar voorzag, was zich volledig bewust van de zwaarte van zijn taak. In zijn ‘Woord vooraf’ schrijft Ten Boom: “Ik besef dat het een hachelijke onderneming is met een nieuwe vertaling te komen. Wat ik heb geprobeerd is wat elke vertaler simpelweg nastreeft: het gedicht zo in een andere taal te vangen, dat het volledig recht wordt gedaan. Dat betekent voor alles dat het nieuwe gedicht op eigen benen moet staan.”
Ten Boom geeft in zijn boek eerst het woord aan Rilke zelf, dus eerst de oorspronkelijke tekst en daarna de vertaling. Deze opzet biedt de lezer de mogelijkheid om de vertaling te toetsen aan de eigen wijze van begrijpen van het oorspronkelijke gedicht. Na de gedichten en hun vertalingen geeft Ten Boom commentaar bij ieder gedicht. Het is voorstelbaar om bij ieder gedicht eerst de verduidelijking te lezen en daarna de vertaling aan het origineel te toetsen.

Zonder het commentaar te lezen loopt de lezer gevaar om de cruciale betekenis van bepaalde begrippen bij Rilke over het hoofd te zien. Een voorbeeld is het centrale begrip roemen in het gedicht dat begint met “Rühmen, das ists!” Om de diepte en reikwijdte van dit woord aan te duiden, verwijst ten Boom naar de Nederlandse theoloog K. H. Miskotte. Met behulp van theologen als Miskotte en Noordmans komt ten Boom uit bij een wezenlijke levensinhoud van Rilke, namelijk het roemen en prijzen van het in de kern onuitsprekelijke wonder van de aardse dingen.
Ten Boom plaatst de Sonetten aan Orpheus in het geheel van Rilkes werk en leven. Daardoor is het mogelijk om het gedicht “Het sterrenbeeld ‘Ruiter’ kennen we niet?…” met Rilkes verwerking van de gedachten en vormen van de beeldhouwer Auguste Rodin (wiens secretaris Rilke was) in verband te brengen en ook de zogeheten “Ding-Gedichte” als gedichten van de “buitenkant” te noemen. Door het kundige commentaar krijgen Rilkes gedichten zoveel reliëf, dat de lezer zich moet vasthouden om niet te struikelen. In de door Ten Boom als “vruchtgedichten” betitelde teksten komt de sinaasappel voor. Ten Boom roemt de “seksuele connotatie” en is tegelijkertijd eerlijk genoeg om het vertaalprobleem te vermelden: de sinaasappel is vrouwelijk in het Duits en mannelijk in het Nederlands. Het sensuele van de geur van de sinaasappel is simpelweg niet met een man te associëren.

Ten Boom weet wat Simon Vestdijk over Rilke schreef. Hij plaatst Rilke tegenover het klassieke humanisme van Ernst Cassirer en het existentialisme van Martin Heidegger. Ten Boom herkent de vele verwijzingen naar de Klasssieken en naar de Bijbel. Toch zijn niet de bronnen waaruit Rilke put het belangrijkst. Deze bronnen zetten ons op het spoor van authentieke religieuze vragen naar de lotsbestemming van de mens, naar menselijke schuld en boete, naar de relatie tussen God en het menselijk woord. Ten Boom heeft goed gezien dat Rilke God niet loslaat, maar wel de beelden overstijgt die God beheersbaar maken en het geloof tot regels en voorschriften vervlakken.

De vertalingen berusten op weloverwogen keuzes. Juist omdat het om keuzes gaat die de hand van de vertaler verraden, zou iedere vertaling uit dit zeer fraai vormgegeven boek tegen het licht moeten worden gehouden. Dat licht is het licht van de individuele lezer. De schrijver van deze regels zat al meteen klem bij het eerste gedicht “Da stieg ein Baum”/ “Verrees een boom”. Ik ga hier niet in discussie met Wessel ten Boom, omdat hij niet ter plekke een weerwoord kan geven. Mijn vraagtekens bij de vertalingen zijn Ten Boom trouwens niet te verwijten. Het ligt in de aard van deze Sonnetten aan Orpheus dat er nooit een vertaling uit de bus zal komen die tot in een verre toekomst geldigheid bezit.

Hans Ester

Dr. J. Ester doceerde Duitse letterkunde en cultuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij is als onderzoeker verbonden aan de Noordwes-Universiteit in Potchefstroom/Zuid-Afrika

Rainer Maria Rilke, De sonnetten aan Orpheus. Vertaald en van commentaar voorzien door Wessel ten Boom. Utrecht 2019: Uitgeverij IJzer. 267 blz., prijs € 25,00.

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 12. 7 december 2019