Rens Kopmels (1938-2024)

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Ineens viel hij me op tussen de deelnemers aan een studiekring rond Hans Hasselaar op Hydepark, in het begin van de jaren tachtig. Rens, een bedaarde pijproker, die zich niet op de voorgrond dringt, maar zich weloverwogen mengt in het gesprek. Loyaal aan de leesstof van Karl Barth en tegelijk onafhankelijk in zijn oordeel, maar vooral een gesprekspartner die de ander serieus neemt, respect kan geven en bemoedigt. Ik voel me in zijn nabijheid algauw vertrouwd. Hij blèrt zijn theologische  overtuiging niet uit, maar blaast zijn eigen partij als in een jazzorkest, improviserend, zoekend naar het moment om in te vallen. Hij volgt de timing en het timbre van Hasselaar, bescheiden maar zeer ter zake. Met relativerende humor stelt hij zich voor als een eenvoudige Zeeuw, uit ’s-Gravenpolder, die tot zijn eigen verbazing in gesprek geraakt is met toonaangevende theologen en filosofen van zijn tijd. Maar die relativering verhult de kern van zijn theologische existentie. Als hij later in 1990 in Leiden zijn dissertatie inleidt, legt hij uit dat zijn wetenschappelijke habitus eenmaal gevormd is en voorgoed blijven zal in het ‘spreken in gesprek’, en wel in een confronterend ‘twist- en vraaggesprek’ en dat hij daarom ‘principieel aangewezen is op gesprekspartners’. Theologie is als geesteswetenschap ‘wezenlijk dialogisch en het komt boven de dialoog niet uit’. Dat laatste is letterlijk bedoeld. Hij rondt aan het eind van zijn verhaal het betoog niet af, maar blijft de dialoog zoeken!

In mijn exemplaar van zijn proefschrift bewaar ik een artikel dat hij kort na zijn promotie in In de Waagschaal schreef om het debat aan te gaan met Hans de Knijff. Zij beiden, Rens en Hans, hadden geschreven over de eros. Hans de Knijff leverde een cultuur-historisch onderbouwd onderzoek, onder de titel Venus aan de leiband, waarbij hij de geweldige natuurmacht van de eros accepteerde, maar dan wel aan de leiband van de geest. Rens Kopmels daarentegen zag de eros in het licht van het eschaton en voorspelde dat de eros daar bevrijd werd van ‘die brede, donkere rand van onmenselijkheid en ontsporing’ en dat het daarom in de seksualiteit veel ‘vrolijker en vrijer en argelozer’ zou kunnen toegaan. Die visie ontwikkelde hij in gedegen debat met Fromm en Barth, met Plato, Augustinus en Freud. Nogal een verschil tussen die twee posities van de Knijff en Kopmels! Dat had een clash kunnen geven, maar in zijn controvers-artikel toont Rens zich als een zorgvuldig bemiddelende gesprekspartner. Een voorbeeld van gesprek, waarbij de ander niet wordt weggezet, maar blijft staan met alles wat die te zeggen heeft.

Rens, die er zich niet voor schaamt om kerkelijke theologie te bedrijven, bouwt mild en zonder pathos aan de gemeenschap der heiligen. De kerk is steeds zijn habitat, terwijl zijn blik wijd over de geesteswetenschappen gaat. Hij had die houding geleerd in Utrecht waar hij, na een opmaat in de psychologie, zijn bestemming vond bij de theologie en waar hij tegelijk door goede gidsen als De Graaf en Hoekendijk naar buiten werd gedreven tot in Praag toe. Hij vond zijn werkkring in pioniersgebied, het studentenpastoraat in Delft, en daar is hij met een enkele uitzondering eigenlijk altijd gebleven. Hier vond hij gesprekspartners in een vrije en erudiete omgeving en hier ontwikkelde hij zijn manier van zoekend denken in relatie met de cultuur, de literatuur, de filosofie en ja gelukkig ook steeds de theologie. Hij bleef trouw aan de redactie van In de Waagschaal, het theologisch platform waar Miskotte zijn onvervreemdbaar stempel op had gedrukt. Hier schreef hij honderden artikelen, waarin hij zijn dialogische attitude op allerlei gebied kon ontplooien. Als redactiesecretaris zag hij kans om met de scribenten steeds inhoudelijk in gesprek te gaan en goede relaties op te bouwen. Dat was voor de schrijvers aangenaam en verbond hen met het lot van het blad – en dat was weer goed voor het blad. Zo creëerde hij al doende een sfeer waarin theologie in het publieke debat betrokken werd op een uitnodigende wijze, open naar alle kanten. Hij kon jonge theologen stimuleren met de uitgave van een bundel van hun artikelen onder de titel Terug naar Barth! en las intussen zelf gretig de nieuwste romans.

Intussen worden we ouder en trekken ons terug tussen de coulissen. Maar zie, weer valt hij me op, nu als penvoerder van het Amsterdamse gezelschap Simplex Dei Cognitio, in de nadagen. Hij roept de steeds kleiner wordende groep bijeen en koestert de bijeenkomsten tot het allerlaatst. Natuurlijk, want de dialoog moet toch door gaan? Deze gesprekspartners kan je toch niet missen? Hij zegt het daar niet hardop, maar in zijn geloofsbelijdenis kan je toch lezen dat God zelf de oproep is: ‘Mens waar ben je?’. En dat betekent toch, dat de mens pas werkelijk mens wordt als die wordt gestoord in zijn absolute vrijheid door de oproep van de ander. En daar gaat het toch om: Jezus Christus is de samenvatting van Gods appèl aan ons? Zo simpel is het. Allemaal waar, maar de groep is te klein geworden en heft zichzelf op. Valt nu het doek over de theoloog Rens? Welnee, hij gaat nog voor in kerkdiensten, haperend omdat zijn ogen het meer en meer laten afweten, maar juist dat haperen maakt zijn voordracht zo kwetsbaar en invoelbaar. Hij mailt mijmerend geschreven, openhartige schetsen aan zijn kennissen – en uiteraard gaat het nu vooral over het leven met het oog op de grens. Hij ontmoet graag anderen. Zo kom ik bij hem thuis op bezoek, lees wat voor, hoor welk boek hij zojuist gelezen heeft (luisterend lezen!) en dan even later, in een restaurant om de hoek, bij een broodje en een glas melk, komen bij ons beiden weemoedige herinneringen boven aan vrienden, lievelingen, vakgenoten die onze wegen hebben gekruist. ‘Ihr naht euch wieder, schwanckende Gestalten!’ Rens creëert steeds een veilige sfeer door het respect waarmee hij over al deze mensen spreekt. Een schrijnend moment doet hij af met een schouderophalen: ‘Daar zit ik niet zo mee.’ Hoe licht kan het verleden worden? Goethe zegt het in het voorwoord op zijn Faust:

‘U roept de beelden op van blijde dagen,

beminde schimmen treden uit hun nis,

en als een oude, halfvergeten sage

ontwaken vriendschap, liefde, jong en fris…’

 

Het tafeltje in Delft staat er alsof we ons gesprek zo weer kunnen voortzetten.

Maarten den Dulk

Streamers:

Met relativerende humor stelt hij zich voor als een eenvoudige Zeeuw, uit ’s-Gravenpolder, die tot zijn eigen verbazing in gesprek geraakt is met toonaangevende theologen en filosofen van zijn tijd.

Theologie is als geesteswetenschap ‘wezenlijk dialogisch en het komt boven de dialoog niet uit’.

In de waagschaal, nr. 3, 2 maart 2024