Reizen langs de grenzen van het duister

logoIdW

 

In de zomer van 2009 stapte ik in de auto voor een reisje door het hart van het voormalige Oost-Duitsland. Ik viel er van de ene verbazing in de andere. Dresden, Leipzig, Naumburg, Weimar, Dessau, Eisenach: wat een brandhaard van cultuur, filosofie, theologie en kunst was deze streek door de eeuwen heen geweest!

Mijn uitstapje was bij toeval en tamelijk gehaast tot stand gekomen. Zelfs de sporen van denkers die ik sinds jaren bestudeerde kwamen als verrassingen op mijn weg. Was ik goed voorbereid geweest, dan had ik beter geweten. Maar het reisboek Van Luther tot Heidegger van Wessel ten Boom, een filosofische rondreis door (voornamelijk) datzelfde gebied, was nog niet verschenen. Sterker nog: de reizen waarvan Ten Boom in dit boek verslag doet vonden vrijwel op hetzelfde moment plaats. De openingszin van dit stuk is vrijwel een copie van zíjn openingszin. Alleen dateert zijn eerste reis niet van 2009 maar van een jaar eerder. Maar – zo volgt onmiddellijk daarop – ‘het jaar daarop ging ik weer’. Met een beetje geluk hadden we elkaar kunnen tegenkomen.

Waar ik met verbaasd-ontwakende ogen door het land reed, daar was Ten Boom zich maar al te scherp van de geschiedenis ervan bewust. Omdat die voor een deel raakte aan zijn eigen geschiedenis. In de jaren ’80 woonde hij een tijd lang in Oost-Berlijn als kerkelijk werker met communistische sympathieën. Zijn vroegste jeugd sleet hij in West-Duitsland, zijn familie is verwant aan de 17de-eeuwse uitvinder van de Maagdenburger halve bollen.

Ten Booms reizen (de artikelen daarover die hij eerder in dit tijdschrift publiceerde vormen de basis van dit boek) waren dan ook niet alleen exploraties van een toeschouwer. Zij raken aan persoonlijke vragen over zijn eigen engagement aan een regime dat zich als kwaadaardig ontpopte. En aan de geschiedenis van Duitsland als geheel waaraan sinds de Tweede Wereldoorlog de smet kleeft van het ultieme kwaad. Bestaat er een bijzondere band tussen dit land en het diabolische? – zo vraagt Ten Boom zich af. En wat zegt dat over Europa, voor zover Duitsland daarvan de ziel uitmaakt? Wat zegt het over onszelf – en over het humanisme waarin wij ons eigen kwade verleden menen te hebben opgeheven?

Dat laatste woord valt hier niet voor niets. Opheffen is het sleutelwoord in het denken van Hegel, filosoof in o.a. Jena en Berlijn, die in dit boek maar een ondergeschikte rol speelt. Belangrijk is zijn gedachte wel. Wat in de geschiedenis gebeurd is, lost zich op in de toekomst maar wordt daardoor ook meegenomen en bewaard. Wat is dan de erfenis van het Duitse nationaal-socialisme in het Europese humanisme van vandaag? – zo vraagt Ten Boom zich terecht af. Vrijwel op hetzelfde moment waarop ik dit schrijf geeft de Israëlische denker Zeev Sternhell daar in Trouw antwoord op. ‘Ook nazi’s horen bij de Europese cultuur’ want ‘Europa heeft het beste en het slechtste voortgebracht in de wereldgeschiedenis’, zegt hij. (Trouw, 6 jan 2018).

Vooral in het tweede deel van het boek, waarin het reisverslag gaandeweg wijkt voor de beschouwing, neemt Ten Boom die vragen onder vuur. De figuur van Luther, wiens leven zich vooral in deze streken afspeelde, staat daarin centraal – vooral met betrekking tot zijn problematische verhouding tot de Joden. Tekent zich daarin al de historische schuld af die Duitsland eeuwen later met de Endlösung zou bezegelen? Misschien moest het wel tot een botsing komen tussen de Duitse en de Joodse natie, die zichzelf beide als uitverkoren hebben beschouwd – zo hebben sommige auteurs die door Ten Boom besproken worden geopperd.

Je kunt je afvragen of Hegels geest daarin niet iets tevéél heeft doorgewerkt. Bestaat er wel zoiets als een historische onvermijdelijkheid of zelfs noodzaak? De treurigstemmende jodenhaat in de geschiedenis was bepaald niet voorbehouden aan Duitsland. Zelfs na de Tweede Wereldoorlog was het aan de Engelse elite-opleidingen min of meer alledaags; schandalen die zich in de jaren vijftig voordeden in Eton of Oxbridge zouden, hadden ze zich in Duitsland afgespeeld, tot internationale ophef hebben geleid over de onverbeterlijkheid van dat land. Fascisme, zo merkt Sternhell dan ook op, ‘is niet Auschwitz, is zelfs niet noodzakelijkerwijs racistisch’. Hoe wrang het ook mag klinken, dat de Shoa in Duitsland plaatsvond was misschien grotendeels een kwestie van toeval, wortelend in de persoonlijke obsessies van een paar leiders. Met als tegenkant van de medaille het niet minder wrange feit dat deze overal had kunnen plaatsvinden – en nog altijd kan plaatsvinden.

Maar het gebeurde in Duitsland en om die schuldige erfenis kan het land niet heen, zoals Van Luther tot Heidegger tot in de titel duidelijk maakt. ‘We staan voor de onthutsende vraag of de nazi Heidegger in zijn filosofische programma niet veel dichter bij ons staat dan we lange tijd voor mogelijk hebben gehouden,’ schrijft Wessel ten Boom, wanneer hij in het tweede deel van zijn boek ook West-Duitse plekken bezoekt, zoals de Heidegger-Hütte in Todtnauberg. Meer nog dan aan diens enorme invloed op het twintigste-eeuwse filosofische denken lijkt hij daarbij te refereren aan Heideggers wantrouwen jegens het moderne humanisme. Want ook de door Thomas Mann omarmde naoorlogse Humanität wordt door Ten Boom meermalen falliet verklaard.

Juist daarbij speelt het kwaad van de Endlösung, dat daadwerkelijk in Duitsland heeft plaatsgevonden, een sleutelrol. Want hoe voorbeeldig het land na de Tweede Wereldoorlog ook boete heeft gedaan, de diepte van dat kwaad kan nooit geheel worden gepeild, zo stelt Ten Boom vast in een fijnzinnige lezing van een gotische beeldengroep in Naumburg. De humanistische wending van de Europese cultuur tekent zich daarin al af. Maar ’als het menselijke beter en scherper wordt afgebeeld,’ aldus Ten Boom, ‘waarom zou dan alleen het vrolijke, blijde, goede en lichte naar voren treden, en niet net zo goed het kwade, het sombere, zware, ja het duivelse?’ Beide zijn gestalten van de Duitse en dus Europese moderniteit, in een ‘dubbelzinnigheid’ die uitmondt in het onvermijdelijke ‘echec van de poging eenduidig af te rekenen met het kwaad.’

En toch, zo heeft hij dan al in een ontroerende bekentenis geschreven, ‘besef ik hoe ik tot in de diepste vezels van mijn ziel en lichaam […] van dit Duitsland en dit Europa houd.’ Op dat moment lijken zijn uitwendige Duitslandreis en zijn inwendige reis naar de eigen ziel elkaar te ontmoeten. Het nieuwe Duitsland dat hij verkent is de vrucht van de ontmanteling van de DDR, waarop hijzelf zijn ooit zijn dromen van gerechtigheid projecteerde. Zoals Schiller dat ten aanzien van de Franse Revolutie moest doen, constateert ook Ten Boom dat de politieke weg waarlangs het communisme een betere wereld trachtte te scheppen is doodgelopen. Dat betekent, zo stelt ook hij vast, de mislukking van de droom van de Verlichting en van de linkse en humanistische overtuiging dat deze langs redelijke weg realiseerbaar zou zijn.

Het kwaad bleek daarvoor een historisch struikelblok: onpeilbaar en dus ook niet te ‘managen’. Uiteindelijk stoot de mens op zijn eigen onmacht, des te groter naarmate zijn pretenties hoger grijpen en zijn Faustische vermogens naar een kwasi-almacht zijn gaan reiken. Vermoedelijk is het dát wat Ten Boom in Heidegger herkent, maar anders dan naar diens filosofie van het Seinsgeschick keert hij terug naar de religieuze wortels van dit inzicht. Niet voor niets schrijft hij op zijn tocht langs talloze kunstwerken die hem inspireren dat ‘musea met moderne kunst, de kunsttempels van onze tijd, hun aantrekkingskracht op mij beginnen te verliezen ten gunste van een enkel kerkelijk beeld of ornament.’

Het is niet verwonderlijk dat op een cruciaal moment daarbij de naam van Karl Barth valt. ‘Het goddelijke is iets totaals,’ zo citeert Wessel ten Boom hem, ‘het laat zich niet toepassen, het wil omverwerpen en oprichten. Het is totaal of het is totaal niets.’ Daarin klinkt enerzijds de radicaliteit door die Ten Boom ooit naar Oost-Berlijn bracht, maar ook het besef van het menselijk overgeleverd-zijn aan iets dat hij niet geheel begrijpt, laat staan beheerst. Waarbij het kwaad in de wereld, in het symbool van de Endlösung, de duistere pendant is: niet langer van een Humanität maar van een erkenning van een ándere soevereiniteit dan die van de menselijke wil en redelijkheid.

De dubbele reis die Wessel ten Boom in dit boek onderneemt, uitwendig langs de Duitse wegen en inwendig langs de wegen van de ziel, grijpen wonderwel ineen en slepen de aandachtige lezer onherroepelijk met zich mee. Tien jaar na dato overtuigt hij mij van de dringende noodzaak mijn onbeholpen tocht langs de (Oost-)Duitse plaatsen van herinnering te herhalen, maar nu met een zoveel dieper stekende Reiseführer als leidraad. Niet alleen om beter te zíen wat zich toen toonde, maar vooral om het geziene betekenis te geven voor een eigen denk-tocht langs soortgelijke en toch ook geheel verschillende paden.

De theologische afslag waar Wessel ten Boom voor kiest zie ik mij niet snel nemen. De inspiratie die hem daartoe brengt geeft dit boek echter een betekenis die – eerder wijsgerig dan theologisch – diepe voren trekt. Misschien staat de dubieuze tweeslachtigheid van Heidegger op de tweesprong van het gevaarlijke denken in dit Nietzscheaanse hartland mij nader dan Barths senkrechte besef van het tekort van de menselijke autonomie. Het avontuur, ‘scherend langs het duister’ zoals Ten Boom het noemt, is er, met dit boek in de hand, niet minder ingrijpend en beklijvend om.

Ger Groot

Dr G. Groot is publicist en doceerde filosofie in Rotterdam en Nijmegen

Wessel ten Boom, Van Luther tot Heidegger. Pelgrimsreis door het Duitse land. Uitg. Bc-bs (Boekencentrum/Boekscout), Soest, 2017, 174 blz., € 19,99 (ISBN: 978-94-022-4005-4)

 

Op stille zaterdag 31 maart zullen Ger Groot en Wessel ten Boom ’s avonds tijdens ‘de nacht van de filosofie’ in Rotterdam met elkaar in debat gaan n.a.v. Van Luther tot Heidegger en De geest uit de fles, het laatste boek van Groot (Zie IdW 2017/10). Plaats: Debatcentrum Arminius, Museumpark 3, Rotterdam.