Praktische theologie: geleefde religie

logoIdW

Op congressen probeer ik niet alleen lezingen bij te wonen van de ‘grote namen’ in een bepaald vakgebied, maar ook van PhD-studenten en andere jonge onderzoekers. Zo krijg ik niet alleen een beeld van de huidige stand van zaken, maar ook van de toekomstige generatie onderzoekers. Bij een congres van de Amerikaanse Association for Practical Theology (APT) in Nashville glipte ik daarom vorig jaar op het laatste moment binnen bij een sessie waarin drie PhD-studenten hun onderzoeken presenteerden. Toen ik binnenkwam was er op het scherm in de zaal een foto geprojecteerd van een grote, ietwat vuile herdershond met een rode band om die opvallend lief uit zijn ogen keek. De hond, zo vertelde de onderzoekster enthousiast, behoorde toe aan een dakloze in de buurt van Nashville. De onderzoekster volgde de man gedurende een bepaalde tijd in het kader van haar kwalitatief-empirisch, ethnografisch onderzoek naar het religieuze en spirituele leven van daklozen in Tennessee. De hond bleek voor de dakloze mens in kwestie zowel bron als adres van zijn spiritualiteit: de hond fungeerde onder meer als biechtvader, maar ook als levensdoel, als reden om ’s ochtends op te staan, als geloofsgenoot tijdens het bidden en als object van zorg en gebed.

Deze onderzoekster is met haar kwalitatieve ‘case-study’ niet de enige. Ze is niet zomaar een obscure promovendus in een niche van de (praktische) theologie. Wie – zoals ik – nog enigszins bij Thurneysen vandaan komt en meent dat praktische theologie toch vooral gaat over ‘verkondiging aan de enkeling’, of wie misschien iets moderner zijn oor te luisteren legt bij Peter Bukowski (Die Bibel ins Gespräch bringen, 2009), heeft beslist nog een lange weg af te leggen in de richting van de huidige situatie in de praktische theologie. Sterker nog, in dat geval moet men zijn denkwijze fundamenteel omkeren, om de stand van zaken te kunnen begrijpen.

Wat momenteel in deze tak van de theologische sport centraal staat, is namelijk de bestudering van lived religion: de zogenaamde ‘geleefde religie’. De praktische theologie heeft daarmee haar eigen metamorfose van een theologia applicata, een toepassingsdiscipline van de systematische theologie, tot een praktische religiewetenschap definitief voltrokken. Er is, zo schrijft ook professor Henk de Roest (PThU) in zijn Trendbericht 2007-2012 (in Handelingen 41/1, 2014), in de praktische theologie een groeiende consensus over de vragen die centraal staan of zouden moeten staan. Die vragen zijn: 1. What is going on? 2. Why is this going on? 3. What ought to be going on? Het laat zich raden dat die laatste vraag vaak weinig ruimte krijgt, niet in de laatste plaats omdat daar dan toch, op de één of andere manier, de systematische theologie een rol zou moeten spelen.

Reeds in de jaren 80 begon Hans van der Ven in Nijmegen met de zogenaamde ‘empirische theologie’, inclusief het door Brill uitgegeven tijdschrift Journal of Empirical Theology. Maar wat begon als een ‘niche’ in het vakgebied is inmiddels mainstream geworden. Een relatief nieuwe tak aan de loot van de empirische theologie is het ethnografisch, meer kwalitatief gericht onderzoek. Er is zelfs zó veel belangstelling voor ethnografisch onderzoek naar de theologische belevingswereld van kerkelijk betrokkenen, daklozen, Anglicaanse breiclubs (!) etc., dat we bij Brill toch ook een nieuw tijdschrift zijn gestart dat bijzonder goed loopt: Ecclesial Practices: Journal of Ecclesiology and Ethnography, met Pete Ward (Durham University) en Henk de Roest als founding editors. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het uitdrukkelijk de bedoeling is van Ward en de zijnen om juist wel aan die ‘derde’ vraag toe te komen. Vandaar dat er in de redactie ook een aantal systematisch theologen zitten.

Desalniettemin is in de praktische theologie als geheel de nadruk sterk op empirisch onderzoek komen te liggen. Ook praktisch theologen die niet uit de ‘empirische’ school komen, nemen deze methode graag over. Elaine Graham (Chester University), van huis uit socioloog, legt in haar theologisch onderzoek vooral de nadruk op transformerende daden in de kerk en in de publieke ruimte. Zij onderzoekt hoe publieke vormen van ‘theologie’ en zingeving constituerend zijn voor de verhalen waarmee wij als mensen leven. Praktische theologie moet daarbij een brug vormen tussen de hedendaagse beelden en verhalen enerzijds en de bronnen en normen van de traditie anderzijds. Dit sluit nauw aan bij de opvattingen van Ruard Ganzevoort, hoogleraar praktische theologie aan de VU, die onlangs veel bijval én kritiek kreeg op zijn pamflet Spelen met heilig vuur. Daarin onderstreepte hij dat de theologie haar waarheidsclaim moet opgeven en dat de theoloog zichzelf zou moeten beschouwen als een makelaar in religieuze ideeën, een bemiddelaar tussen de aloude bronnen en de moderne zingevingsverhalen.

Een andere zeer toonaangevende stem in de praktische theologie is, aan de andere kant van de oceaan, Bonnie Miller-McLemore (VanderBilt University). Zij is, meer dan Elaine Graham, geneigd de praktische theologie te verstaan als een discipline die gericht is op de kerk. Zij voerde de redactie over de in 2012 verschenen Blackwell Companion to Practical Theology, waarin zij onder meer schrijft dat de praktische theologie inzicht moet verwerven in de praktijk van het (geloofs-)leven, om zo een ‘embodied Christian faith’ te bevorderen.

Hiermee zijn we terug bij de drie bovengenoemde vragen die momenteel in heel de praktische theologie centraal staan – en daarmee bij de vraag hoe theologisch deze discipline nog is. Want voor wie schrijven al deze onderzoekers nu eigenlijk, wanneer zij de geloofsbeleving van kerkelijken en niet-kerkelijken bestuderen? Hoewel Leslie Francis (University of Warwick, de ongekroonde koning van het empirisch onderzoek onder priesters en predikanten) het belang benadrukt van deze empirische onderzoeken voor de maatschappij als geheel, constateert De Roest toch, dat veel onderzoeken gericht zijn op informatievoorziening voor degenen die leiding geven aan kerkelijke gemeenten en instituten.

Een ware subdiscipline in dit veld vormt overigens het onderzoek naar de psychische, sociale en theologische opvattingen en gesteldheid van predikanten en priesters. Wie weten wil hoe de geestelijke stand er in Europa aan toe is hoeft maar een nummer van het Journal of Empirical Theology, of het International Journal of Practical Theology erop na te slaan, en de grappige, zorgwekkende en soms ook vanzelfsprekende onderzoeksresultaten vliegen je om de oren. Wist u bijvoorbeeld dat Anglicaanse priesters onzekerder over zichzelf zijn naarmate hun theologie vrijzinniger is? Toch fijn dat de wetenschap dat nu heeft vastgesteld…

We kunnen dus constateren dat naarmate de praktische theologie empirischer wordt, en dus ‘seculariseert’, er tegelijkertijd een verkerkelijking plaatsvindt: niet alleen zijn de afnemers van het onderzoek voornamelijk kerkelijk (dat was natuurlijk altijd al zo), maar ook de confessie, of de theologische achtergrond, van de onderzoeker gaat een steeds sterkere rol spelen. Toen Hans van der Ven met zijn empirische onderzoeken begon, claimde hij al dat een theologische vragensteller beslist andere zaken naar boven kan halen dan een socioloog of psycholoog. Ook Leslie Francis beweert dat theologen een scherper oog hebben voor confessionele verschillen, en door hun dispositie beter de complexiteit van geloofservaringen zoals het gebed begrijpen kunnen. Opnieuw zien we hier dus, net als in de systematische theologie, dat er een groot belang wordt gehecht aan de persoonlijke overtuiging (Coakley zei ‘pneumatological disposition’, zie IdW 45/11) van de onderzoeker/theoloog. Dat lijkt me een zwaktebod. En het dreigt de theologie te reduceren tot de sektarische bezigheid die het in de ogen van zovelen allang is.

Mirjam Elbers

Drs M. Elbers is theoloog, publicist, en werkzaam als acquirerend uitgever bij Brill (Leiden).