Paraatheid

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)

 

In welke beweging van militaire readiness worden we meegezogen – en welke readiness wordt er kerkelijk en theologisch van ons gevraagd? Om die open twee vragen draait het (kort samengevat) in het artikel van Ids Smedema (IdW 53.10). In dit verband is dat woord readiness wel te vertalen met ‘paraatheid’, en met dat woord wil ik op die vragen hier ingaan.

 

Militaire readiness

Allereerst de militaire context: wat hebben we paraat (= beschikbaar) aan mensen en middelen, en voor welke gebeurtenissen willen we (of: menen we) paraat (te moeten) staan? Wat betreft de beschikbaarheid heeft Nederland in militair opzicht in de laatste jaren kwantitatief het nodige ingeleverd vergeleken met de tijd vóór de val van de Muur. Begin jaren ’90 tekende zich in Europa politieke ontspanning af, en dat had z’n weerslag op de relevantie van defensie. Met de Russische inval in Oekraïne is er weer spanning terug. Een geografische grens werd militair overschreden en de term ‘rode lijnen’ is weer terug. Bedreigend voor Nederland? Geografisch mijns inziens niet direct. Poetin zal zich wel drie keer bedenken voordat hij na het vastlopen in de Oekraïne nog meer grondgebied wil veroveren. Een groot militair strateeg lijkt hij mij niet te zijn. Zijn persoonlijke tactiek ligt veel meer in ontregelen, verwarring stichten, verdeeldheid zaaien, en zo een tegenstander van binnenuit verzwakken. Het kan geen kwaad om in Europees verband militair op orde te zijn, maar om dat nu te motiveren met een mogelijke invasie van Russische zijde in andere Europese landen lijkt me niet adequaat. Een ontwrichting van Europa langs de cyber-weg, of het anoniem vernielen van onderzeese kabels etc., lijkt me meer iets om beducht voor te zijn. Op dat punt is dus paraatheid mijns inziens gewenst. Zeker nu het strijdtoneel zich recentelijk ook heeft verplaatst naar Russisch grondgebied.

Op die cyber-weg verder doordenkend: dat is de weg die in de geschiedenis steeds het vaste patroon was, namelijk dat de stand van de in de maatschappij beschikbare werktuigen voor de productie van goederen ook de middelen bepaalde op het slagveld. Wanneer daar de strijd eenmaal was ontbrand, nam de ontwikkeling van die laatstgenoemde middelen het voortouw – maar dan met het oog op effectieve destructie. Die drang tot destructie hielp, ook vanwege de tijdsdruk in een oorlog, de techniek vaak sneller vooruit dan bij de inzet van die techniek voor próductie. En waar productie en destructie elkaar vonden was de schade het grootst: de gaskamers van de nazi’s en de atoombommen op Japan vanuit Amerika.

Nu we cultureel van de ‘grove’ industrialisering in de fijnmazige digitalisering zijn aangekomen is dat ook merkbaar in de politieke werkelijkheid en in “de voortzetting daarvan met andere middelen” (Clausewitz) op het slagveld – en daarbuiten. Naast de aanvals- en afweerraketten verschijnen nu de drones. Wordt door hun precisie (en de onbemandheid ervan) een oorlog nu ‘schoner’, en meer een oorlog van ‘robots tegen robots’? Daar lijkt het enigszins op, maar laten we niet de primaire en ultieme inzet van een oorlog vergeten: die wordt gevoerd om te winnen, en nergens anders om. En hoe langer een oorlog duurt, des te meer escaleert die in de wens naar dat ‘verslaan van de tegenstander’. Die stapsgewijze escalatie is ook in en rond Oekraïne evident. De strijdende partijen zijn beide niet geneigd tot een staakt-het-vuren, dus moet de pressie daartoe van elders komen. Daartoe zou een gezamenlijk optreden van hun beider ‘grote broers’ (Amerika en China) behulpzaam kunnen zijn. Maar of die wens realistisch is, is zeer de vraag.

 

Kerkelijke readiness

Dan de kerkelijke paraatheid. Ook die is, wat betreft de betrokkenheid op de hele samenleving, de laatste decennia ingezakt. Voorheen trachtten synodale rapporten (zo aan hervormde zijde) of de ‘kerk-als-organisme’ (zo aan gereformeerde zijde) de samenleving ook buiten de kerk in de geest van het evangelie te beïnvloeden. Daarvan is nu op die manier geen sprake meer. Een krimpende kerk houdt over die zaken haar mond. Hulpverlening en ‘verbinding’ zijn nu de dominante factoren in het protestants kerkelijk leven en in de uitstraling naar buiten toe.

Missen we in de samenleving, en dan specifiek met betrekking tot deze oorlog, die stem van de kerk(en)? Ik moet eerlijk zeggen dat ik op dat punt terughoudender ben geworden. In de jaren ’60 gaf de hervormde synode als ‘de kerk’ met het herderlijk schrijven over de kernbewapening nog een richting aan. Vijftien jaar later werd de plaatsing van kruisraketten al een voorwerp van strijd tussen twee kerkelijk gelieerde vredesbewegingen, te weten IKV en ICTO, waarbij kerkenraden in de positie kwamen dat ze moesten kiezen welke ‘vredeskrant’ in de Vredesweek na de kerkdienst zou worden uitgereikt. En nu is het alleen nog een kwestie van persoonlijke voorkeur en inzicht van de gemeenteleden zelf – waarbij in gemeenten nauwelijks collectieve meningsvorming plaatsvindt over concrete stappen inzake bewapening en oorlogsvoering.

Waar de oorlogsindustrie de technische en wetenschappelijk ontwikkelingen van een tijdperk volgt (en bij tijden ook stimuleert) heeft ook de (krimpende) kerk de geest van de tijd, in dit geval met betrekking tot de individualisering van ook de politieke meningsvorming, gevolgd. Het oplossen van de verzuilde samenleving heeft de kerk wat dat betreft tot een zwijgende minderheid gemaakt.

Jan Bruin

 

  1. Bruin is emeritus-predikant (PKN) te Workum.

In de Waagschaal, nr. 11 , 9 november 2024