Over Job, het Joodse volk en Jezus
In 1946 verschijnt Margarete Susmans ‘Het boek Job en het lot van het Joodse volk’. Ver voor alle zogenaamde ‘holocaust-theologie’ (die veelal pas vanaf de jaren ’60 verschijnt) komt zij met een duiding van vanuit boek Job. Het ziet het Joodse volk in Job, maar ook Jezus. Job is uiteraard de centrale figuur, maar bij Susmans tekening van hem dringt de gestalte van Jezus zich meer dan eens op. Want het gaat Susman om schuld, lijden, offer, boetedoening, rechtvaardigheid, dood. Herhaaldelijk gaat ze ook expliciet op Jezus in. Susman was en bleef Joods. Is haar Joodse denken door het christendom beïnvloed? Of komt hier juist de verwantschap van jodendom en christendom aan het licht? Het zal wel beide het geval zijn. Maar zeker ook het tweede.
Ik las Job alweer jaren geleden voor het laatst. Toen had ik het geheel en al gerubriceerd onder ‘God en het lijden’. Ik had nooit aan het volk Israël gedacht, en al helemaal niet aan Jezus. Nu las ik het in de lijdenstijd en werd bij herhaling aan Jezus herinnerd (een associatie die in de theologiegeschiedenis niet ongebruikelijk is). Ik las het ook omdat Job in juni als alternatief op het Gemeenschappelijk leesrooster staat. Daarom was ik ook in Susman begonnen. Job verscheen in een nieuw licht. Daarover schrijf ik (waarbij Susman en eigen gedachten in elkaar overlopen), in de hoop dat meer predikanten en hoorders er iets aan hebben.
Het volk Israel als Job
De vergelijking met het volk Israël is in het Jodendom gangbaar. Susman waagt het om de Sjoa daarbij te betrekken. Het in Europa lijdende, grotendeels uitgemoorde volk is als Job. De afgrondelijke vragen die de Sjoa oproept brengen ons haast meteen in de wereld van de bijbel met haar extremen en diepten, en in het bijzonder in het boek Job. Want daar wordt de vraag naar God gesteld. Maar dat is niet de vraag of God wel bestaat. Het is de vraag naar het waarom, of het waartoe. Dat God de hand heeft in het lijden, staat voor Job niet ter discussie. Ook Susman houdt vast aan God en diens leiding. Zelfs in 1946.
Job is dan dus niet meer de paradigmatische lijdende mens. Het is de onschuldige, of beter nog: de rechtvaardige. Daarmee staat Job eerder buiten de gewone menselijke werkelijkheid. Zoals Israël ook door zijn roeping buiten de volkerenwereld staat. Het weet van God en gerechtigheid en dus ook van schuld, maar wil ondanks schuld en onrecht in de wereld vasthouden aan God. Het wil de wereld bij God houden.
De vrienden hebben daar geen oog voor. Zij geloven niet in Jobs rechtvaardigheid en vertegenwoordigen een eendimensionale, onverkort rechtvaardige wereld, die daarmee ook onbarmhartig en liefdeloos is. Opvallend is dat zij ook geen benul hebben van de Satan, waarvan Susman stelt dat Job die derde partij tussen God en hemzelf wel vermoedt. God wijst Satan op Job als uitzonderlijk, en het is precies dat wat Satan niet wil aanvaarden. Jobs uitzonderlijkheid maakt hem tot mikpunt van Satan.
Het voert te ver om hier Susmans gewaagde gedachtegang te beschrijven. Maar ze waagt het om onder en achter de vernietigende demonische machten die Jobs noodlot lijken te bepalen ten diepste de liefde van God werkzaam te zien. Dat geldt voor Job en voor het Joodse volk in de Sjoa. Ze weet dat gewaagde heel aannemelijk te maken. Een christelijk theoloog kan dat mijns inziens niet zomaar overnemen en er christelijke theologie van maken. Maar het kan mogelijk helpen het lijden van Jezus te doordenken.
Jezus als Job
Om allerlei evidente verschillen tussen Jezus en Job – arm tegenover rijk, zwijgend lijden tegenover de klacht, overgave tegenover opstand – had ik hen nooit eerder verbonden. Maar sprekende overeenkomsten zijn er ook. Ik concentreer me op het geding met de Satan, of beter, met Satan en God de Vader. Dat geding raakt de kern van beide verhalen. Satan komt ook Jezus verzoeken, op de proef stellen. De evangeliën vertellen dat zoals gewoonlijk kernachtig. Het is verleidelijk om dit te ‘vullen’, aan te vullen vanuit Job, zoals we vaker doen met de Psalmen. Daar vind je vaak passages die aan Jezus doen denken en die hem mogelijk begeleid hebben op zijn weg, zijn innerlijk zoeken naar zijn weg ook, hoe speculatief dat ook is. Zo kunnen ook passages uit Job functioneren, als mogelijke inkleuring van ons lezen van het evangelie. Zo kun je je bijvoorbeeld bij het evangelie een voorgeschiedenis als bij Job voorstellen: dat de Vader Satan, die de aarde heeft doorkruist, vraagt of hij ook Jezus heeft gezien heeft. Dat de Vader en Satan elkaar vinden in hun uitverkiezing, om Jezus – als eerder Job – kort gezegd tot kop van Jut te maken, als kopman en koploper van de mensen, als vertegenwoordiger daarvan. En dan komt allerlei wezenlijk christelijk en christologisch materiaal naar voren: plaatsbekleding en offer (Job offert ook plaatsvervangend voor zijn kinderen), waarachtige en onbaatzuchtige toewijding aan God, tot een finale overgave aan Gods wil aan toe en een rehabilitatie. Natuurlijk is dat niet allemaal ‘dus’ meteen hetzelfde. Maar ik wil eens kijken waar het ons brengt als we daarvan uitgaan.
Het antwoord
Die afsluiting van het verhaal inclusief rehabilitatie – bij Jezus zijn opstanding, bij Job hernieuwde rijkdom en een nieuw gezin – roept vooral bij de laatstgenoemde veel vragen op. Vragen die we christelijk-theologisch misschien wel te snel beantwoorden. We aanvaarden natuurlijk Jezus’ eigen woorden in Lukas: ‘moest de messias dit niet lijden om tot zijn heerlijkheid in te gaan?’. Maar Jezus gaat dan de Schrift door om dat duidelijk te maken. Zou het boek Job ook een bewijsplaats kunnen zijn? Het weerbarstige en voor velen onbevredigende slot van Job – het spreken van God over zijn machtige scheppingswerk en het als het ware in een vloek en een zucht nieuw scheppen van Jobs rijkdom – kan misschien helpen om het verhaal van Jezus’ lijden en opstanding weer eens open te breken en nieuw te verstaan.
Velen stuit Gods spreken over de scheppingsmacht met diens retorische vragen tegen de borst. Het lijkt enkel machtsvertoon. En bovendien: is het ter zake? Hoe is dit antwoord op Jobs vraag, Jobs klacht, die kennelijk wel terecht is (want Job heeft juist gesproken van God)? Daar komt nog bij dat God geen openheid van zaken geeft. De toedracht, de aanleiding voor Jobs lijden blijft voor Job zelf onbekend: zowel de rol van de Satan, als Gods geloof in Job. Juist dat had een prachtige afronding van het boek kunnen zijn. Wat was nou mooier geweest dan dat God tot Job was gaan spreken en zijn gebleken, bevestigde vertrouwen in Job had uitgesproken? ‘Ik wist het wel!’ Dat had misschien de hele Hebreeuwse bijbel of de bijbelse vroomheid een belangwekkend ander accent gegeven (en had mooi kunnen passen bij moderne christelijk-humanistische prediking).
Nu is en blijft het boek juist onaf, met behoorlijk wat losse eindjes die aanstootgevend zijn. De vraag naar het lijden wordt gesteld maar niet beantwoord, zelfs niet als God gaat spreken. God blijkt tot een soort spel met Satan in staat en bereid en houdt dat, zelfs als Hij zich rechtstreeks tot hem richt, voor de mens verborgen. Job krijgt geen antwoord. Zoals het ook de vraag is of Jezus in Gethsemane antwoord krijgt (zeker bij Matteüs en Markus).
Dan wringt het des te meer als Job opnieuw rijk gezegend wordt, met een nieuw gezin bovendien. Alsof dat het leed zou kunnen goedmaken. Misschien had ik dit ongemak ook altijd wel enigszins bij Jezus’ opstanding. Maakt dat het lijden goed? Was het gerechtvaardigd? Wij spreken al snel van verzoening, maar in Lukas zegt Jezus dat niet direct: het gaat om het ingaan in de heerlijkheid…
Open einde
Ik zei al: een ‘mooier’ einde had een andere bijbel en een andere spiritualiteit opgeleverd. Eigen aan Job en de bijbel is dat er geen definitief, afgerond antwoord komt. De vraag naar God en het lijden blijft open. Zoals vaker – bijvoorbeeld Jezus’ spreken in het Johannes-evangelie – lijkt God langs Job als menselijke gesprekspartner heen te spreken. Maar het blijkt dan bij nader inzien vaak toch ter zake. Dat lijkt me ook hier het geval. Een verwijzing van God naar de toedracht – een weddenschap met Satan; Gods vertrouwen in Job – zou juist off topic zijn geweest. Zo zou de vraag naar het lijden juist omzeild worden.
De lezer blijft met dat accoordje van God en Satan en Gods zwijgzaamheid daarover wel zitten. Ik vermoed bewust. Als betekenisvolle literaire strategie. Want: hij/zij weet meer dan Job! Dat maakt het spannend. Want ook zo blijft het open (iets wat ook bij Jezus’ gelijkenissen vaak gebeurd). De lezer/hoorder wordt tot een oordeel, een stellingname uitgedaagd. Hij/zij zou bij een antwoord, een afgerond verhaal in de rol van de toeschouwer, de buitenstaander gebleven zijn, en bijgevolg zomaar op Jobs vrienden kunnen zijn gaan lijken (‘zo zit het nu eenmaal!’). Maar zo onbetrokken, onaangedaan spreek je niet juist over God. Hoe wel te spreken? Wat wel te geloven? Dat is, alles van Job en God gehoord hebbende, aan ons.
Margarete Susman heeft die uitdaging op een ongelooflijke manier aangenomen. Nu wij.
Coen Constandse
(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 6. 26 mei 2018)