Opnieuw Wet en Evangelie: het voorstel van Maarten Wisse (1)

Wet en Evangelie

“Zoals de zaak van het evangelie alleen vanuit de normen van de wet kan worden begrepen, zo kan de kracht van de genade alleen uit de beschrijving van het evangelie worden gekend. Hebben wij tot nog toe de veroordeling en de vervloeking van de mens behandeld, nu zullen wij de vernieuwing of zegening van de mens behandelen. De heilige Schrift als geheel bestaat uit twee delen: uit de wet en uit het evangelie. De wet toont de zonde, het evangelie de genade. De wet wijst de ziekte aan, het evangelie het medicijn. De wet is een dienaar van de dood – om de woorden van Paulus te gebruiken, het evangelie dient het leven en de vrede: ‘De wet is de kracht van de zonde’ (1 Kor. 15:56), het evangelie is ‘De kracht van het heil voor ieder die gelooft’ (Rom. 1:16).”

Aldus leidt Philippus Melanchthon in staccato het gedeelte in over ‘Het Evangelie’ in zijn Loci Communes van 1521. Hij toont zich daarbij een waardig vervanger van Luther tijdens diens verblijf op de Wartburg. Want voor Luther is de onderscheiding van Wet en Evangelie cruciaal voor zijn reformatorische ontdekking. Door aan de wet iedere rest van het evangelie te ontnemen, wordt het namelijk onmogelijk nog langer te veronderstellen dat de zondige mens ook maar iets kan bijdragen aan zijn eigen heil. Wat die zondige mens bijdraagt is altijd ‘wet’, en leidt dus tot de dood. Dit inzicht, merkt Melanchthon op, is ontleend aan Paulus, en de Loci, een kort begrip van het geloof volgens de reformatie, zijn dan ook te zien als een poging tot systematisering van diens brief aan de Romeinen. Ondertussen, voegt Melanchthon toe, moeten we het niet zo verstaan dat de Wet het Oude en het Evangelie het Nieuwe Testament zou bevatten. Integendeel: voor ons hart is elke tijd de tijd van de wet, waarin de zonde openbaar wordt, en evenzeer de tijd van het evangelie, waarin wij rechtvaardiging van Godswege ontvangen. Gods Woord is immers een tweesnijdend zwaard. Het werkt, zoals nieuwere uitleggers van Melanchthon eenstemmig zeggen, dialectisch.

Ondertussen kent Paulus de tegenstelling niet in letterlijke zin. Hij stelt ‘wet’ tegenover ‘Christus’ (Rom. 10:4), ‘belofte’ (Rom. 4:14) of ‘geloof’ (Gal. 3:25) – het begrippenpaar waarvoor Calvijn kiest in zijn op Luther georiënteerde eerste Institutie van 1536. „Wo sie“ (het paar ‘Wet en Evangelie‘) „aber, wie jedenfalls bei Luther, für sich allein zum Thema wird, da ist sie dogmatisches Interpretament“, merkt Otto Weber op in zijn Grundlagen der Dogmatik. Ik maakte met deze figuur, als twistpunt tussen barthianen en veel lutheranen, kennis toen Frans Breukelman en Joop Boendermaker in de vroege jaren zeventig een werkcollege gaven over de dogmatiek Schöpfung und Erlösung van Regin Prenter (1958). En toen ik in de jaren negentig in Kampen kwam, las ik de dissertatie van mijn voorganger Klaas Zwanepol, met de instructieve titel Onderscheiden (1990), die liet zien hoe voor Gerhard Ebeling de wet altijd vervuld is met heimelijke reminiscenties aan het evangelie, waarvan de theologische acte van het onderscheiden haar juist moet reinigen – wat mij opnieuw te denken gaf. Maar zie, de nieuwe studie over de distinctie die Maarten Wisse ons heeft voorgelegd, moet van Ebeling niets hebben (43, noot 66), zodat ik nogmaals tot een opnieuw doordenken van het ‘Interpretament’ ben uitgenodigd.

De studie van Maarten Wisse

Wie Wisse heeft horen spreken bij de opening van het Barth-jaar in de Thomaskerk te Amsterdam op 10 december 2018 wist al, dat hij een stevige noot met Barth te kraken had, en kon ook al vernemen dat hij werkte aan een uitvoerige studie hierover. Deze studie heeft hij nu, bij alle werkzaamheden als rector van de PThU, weten te voltooien en is ons daarmee als stevige kost ter vertering voorgelegd. Het is echte dogmatische kost. De auteur meent, dat de dogmatiek iets anders heeft te doen dan een ‘summarizing redescription’ bieden van de Schrift (2): ze moet niet navertellen, maar ze moet constructief ingrijpen in het gangbare vertoog in kerk en theologie, in dit geval door het opnieuw bepleiten van Luthers onderscheiding. Met dat eerste ben ik het wel eens. Ook Barths Kirchliche Dogmatik is allereerst constructief, en ook waar ze narratief is dient de narratio de vernieuwende constructie. De vraag welke dogmatische constructie tenslotte werkelijk behulpzaam is, moet zich vervolgens wel op het veld van de feitelijke, actuele omgang met de teksten van de schriften bewijzen.

Verder spreekt Wisse van een ‘retrieval’ (herwinning) van de aloude distinctie (19). Hij pakt een klassiek thema op, maar als theoloog van deze tijd. Methodisch kan dat riskant zijn (er moet een innerlijke connectie overblijven tussen het klassieke en hedendaagse gebruik van een motief, anders wordt het classicistische opsmuk), maar hier acht ik haar bepaald gerechtvaardigd. Het nieuwe in de ‘retrieval’ is bij Wisse de transpositie van het thema in de toonaard van de linguistic turn, die hij in Utrecht bij Vincent Brümmer heeft meegemaakt. Hij verstaat het onderscheid primair als een verschil in taalhandeling (3): de Wet is prescriptief (voorschrijvend), het Evangelie commissief (zich vastleggend op toekomstige handelingen, belovend). De dogmaticus moet ons er dus bij helpen, zich ervan bewust te worden dat we ons waar de Schriften klinken in beide onderscheiden typen taalhandelingen bewegen, en daarmee ons spreken bewaren voor schadelijke verwarring.

De opbouw van de studie is de volgende. In de eerste twee hoofdstukken zet Wisse zijn voornaamste thesen uiteen en licht toe waarom hij Luthers distinctie ook in de huidige situatie bepleit, en zich bij Barths bekende omkering uit 1935 (‘Evangelie en Wet’) niet aansluit. In de hoofdstukken 3 en 4 reconstrueert hij de ontwikkeling van de reformatie tot de twintigste eeuw om deze positie van daaruit te doorlichten. En in de hoofdstukken 5 tot en met 9 toont hij met veel creativiteit en kennis van zaken aan de hand van een aantal loci (Schriftleer, dubbele predestinatie, plaatsvervangende genoegdoening, avondmaal en theologie van de religies) hoe de bepleite onderscheiding daar feitelijk aan het werk kan zijn. In dit alles valt er veel te genieten: zo blijkt de leer van de dubbelheid van natuur en genade bij Augustinus samen te hangen met de praktijk van de prediking van de bisschop, die zowel de tastende, naar geluk zoekende zielen die alleen de voormis meemaakten als de gedoopten die zouden blijven voor de eucharistie tegelijk moest aanspreken (54), en hoe hij niet schroomde waar nodig de evangelist Johannes (nota bene in Joh. 14:9) tegen te spreken (59); Faustus Socinus en zijn latere puriteinse bestrijder John Owen blijken bij al hun onderling verschil een passie voor gerechtigheid te delen (157); Barth blijkt ten aanzien van de Bijbelse opschriften die boven de Barmer Thesen staan achteraf aan mythevorming te hebben gedaan (90); en Abraham Kuyper ontwikkelde een nieuw voorstel in de avondmaalsleer vanuit gereformeerd perspectief, dat echter weinig gehoor vond (177). Wie zulke suggesties even fascinerend in de oren klinken als mij, moet het boek vooral ter hand nemen.

Eerste waarnemingen bij Wisses gesprek met Barth

Het gesprek met Barth, toch wel de voornaamste antipode – hoewel ook bij Barth de orde ‘Wet en Evangelie’ als aspect van zijn hoofdthema ‘Evangelie en Wet’ niet ontbreekt –, vindt plaats in de vorm van een grondige lezing van een aantal voordrachten in hun retorische opzet en kracht. Wisse geeft aan, dat er altijd spanningen in die teksten aanwezig zijn, die ook een andere oplossing kunnen vinden dan die waarvoor de spreker uiteindelijk zelf kiest. Daar valt bepaald over door te praten.

Tegelijk was ik soms enigszins teleurgesteld, de vertrouwde klanken van bezwaren die uit orthodox-gereformeerde hoek van oudsher tegen Barth zijn ingebracht ook hier weer te vernemen. Bijvoorbeeld de klank van Berkouwer: de late Barth is te triomfantelijk (97). Ik zou dan toch graag eens grondig samen de hoofdstukken lezen waarin Barth een diepteanalyse van de zonde geeft, niet als ontsprongen aan de algemene natuurwet en het geweten, maar in de spiegel van de weg van de Zoon van God die in de diepte gaat, van de Mensenzoon die verhoogd wordt en van Hem die in de eenheid van zijn persoon van zichzelf getuigt. Voor mij werken deze passages altijd weer uiterst confronterend, en ik wil graag horen waarin ze in hun ontmaskerende functie zouden falen. Ook Van Ruler met zijn pleidooi voor ‘trinitarische spreiding’ komt voorbij (96): over de waarneming dat die spreiding bij Barth tekortkomt, bestaat zo langzamerhand brede consensus; maar hoe staat het met de vorm die ze bij Van Ruler zelf aanneemt? Versmalt hij het kosmische gebeuren van de Verzoening niet tot een louter incidenteel woord van vergeving? (Waar Wisse zelf ook wel toe neigt, bijvoorbeeld in het citaat van Voetius dat het motto voor deze studie vormt). En blijven de uiteinden van Schepping en Verlossing bij hem tenslotte niet dermate buiten enige invloed van die verzoening te staan dat ze een akelige gelijkenis tonen met een bestaande imperiale orde, alsof die in zichzelf te vieren valt? Tenslotte klinkt het bezwaar, dat te horen valt van het wetenschappelijk bureau van het CDA tot en met de theoloog Van de Beek, dat Barths theologie tenslotte zo gemakkelijk over het evangelie kon spreken dat zijn theologie soepel in het ‘activisme van de jaren zeventig’ kon overgaan (41). Dat hier een kritische terugblik gepast is meen ik ook, maar aan de andere kant is er toch ook de vraag, of de verheffing van de vernederde mens dan geen onderdeel uitmaakt van het werk dat God in Christus voor ons verricht heeft, en of er (ook in Bijbelse tijden) geen dagen zijn, waarin het vinden van gelijkenissen van het Godsrijk ons gemakkelijker valt dan in andere dagen? Maar à la, dat is een van twee zijden vervallen in oude riedels. Het is zaak, het gesprek met Wisse meer systematisch te voeren.

Rinse Reeling Brouwer

Maarten Wisse, Reinventing Christian Doctrine. Retrieving the Law-Gospel Distinction, London etc.: T&T Clark, 2023.

Streamer 1: Wie Wisse heeft horen spreken bij de opening van het Barth-jaar 2018 wist al, dat hij een stevige noot met Barth te kraken had

Streamer 2: In dit alles valt er veel te genieten

In de waagschaal, jaargang 52, nr. 11, 18 november 2023