Pippi (commentaar)

 

Literatuur is zowel groter als beperkter dan het leven. Ze vermag het leven als een aardrijkskundige projectie op papier te brengen en vertekent het daarbij bewust in de richting van het absolute. Het leven is in de literatuur in principe te duiden en te dichten, zelfs als een auteur het als absurd voorstelt. Daarin verschilt literatuur beslissend van het leven zelf. Het vermogen tot projectie geeft de literatuur het recht om te zeggen wat tussen mensen onderling beter niet gezegd, laat staan in de praktijk gebracht kan worden. Dat is de literaire vrijheid.

In onze tijd, waarin de zedenmeester terug is van weggeweest, staat de literaire vrijheid onder druk. Met afkeuring maar ook met instemming worden literaire personages of in romans gebezigde overtuigingen in de context van een moreel vertoog getrokken. De aan de literatuur gehechte disclaimer – het ‘er was eens’ aan het begin van een verhaal, de aanvoegende wijs in het gedicht, de toegepaste literaire vormen – wordt genegeerd en wat in een boek als een gedachte ter overweging werd gepresenteerd, krijgt nu de vorm van een oordeel of een voorschrift.

Zedenmeesters treffen in de literatuur niet alleen afkeurenswaardige opinies aan over dikke mensen en bewoners van Papoea-Nieuw-Guinea, zoals in het werk van Roald Dahl, maar ook uitingen die men moreel aanbevelingswaardig vindt. Zo kwam ik de aan Pippi Langkous toegeschreven uitspraak ‘Ik heb het nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan’ achtereenvolgens tegen als muurschildering in een leslokaal van onze plaatselijke scholengemeenschap, op een wervingsposter van een school in Den Bosch en op de website van een bureau voor communicatie en ontwikkeling. Ook Pippi zelf wordt regelmatig als moreel voorbeeld naar voren geschoven, bijvoorbeeld door theatergroep Laagland, die met ondersteuning van het ministerie van OCW de voorstelling ‘Pippi powerrrrr’ speelt (‘Een avontuurlijk onderzoek naar trouw zijn aan jezelf’). De toenemende druk op schrijvers en uitgevers om moreel dubieuze uitspraken te schrappen wordt ongetwijfeld mede veroorzaakt door deze neiging om uit literatuur ook positieve morele lessen te trekken.

Voor de kunst als speelveld van de verbeelding zou het beter zijn als zowel de censor als de vormingswerker afstand hield. Omgekeerd werkt het ook voor de ethiek vertroebelend als esthetische voorstellingen en denkbeelden zonder meer voor morele standpunten doorgaan. Kunst kan de fantasie prikkelen en de reflectie voeden, maar moet bij de beraadslaging over morele kwesties noodgedwongen op afstand blijven. ‘Verzen hebben nimmer nog gelogen’, dichtte ooit Jan H. de Groot. Dat klopt, maar ze hebben ook nooit de waarheid gesproken.

Udo Doedens

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 4, 1 april 2023