Openbaring schept een band

logoIdW

De theologen van Liberaal christendom nemen afscheid van een Israëltheologie voor de kerk. Daarachter blijkt nog een ander afscheid schuil te gaan: van de openbaringstheologie die kerk en Israël met elkaar verbindt. Deze openbaringstheologie wordt in het eerste artikel van de kerkorde van de PKN samengevat in de zinsnede “delend in de aan Israël geschonken verwachting” en de Israëltheologie die hieruit voortvloeit in de “onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël”. Een aantal liberale theologen die van het tweede af willen, lijkt ook het eerste losgelaten te hebben.

Dit maak ik op uit het artikel ‘De kerk kan prima zonder Israëltheologie’ van Jan Offringa en ook uit de voordracht ‘Israël in de vrijzinnige theologie’ van Rick Benjamins, die hij hield op de studiedag van 7 november 2018 naar aanleiding van dit artikel (zie voor beide stukken www.liberaalchristendom.nl). Als liberale theologen stellen zij voor het gesprek tussen kerk en Israël te voeren als een dialoog tussen de twee gelijkwaardige religies christendom en jodendom. Daarbij leggen zij enerzijds de nadruk op het feit dat in het christendom een nieuwe religie is ontstaan, waarin rond Jezus jodendom en hellenisme op een nieuwe manier met elkaar vermengd zijn geraakt, en anderzijds dat het in het christendom draait om het individuele religieuze bewustzijn.

De eigen plek van Israël in “het heilsplan van God” komt bij Offringa te vervallen mét de historische en ‘apocalyptische’ openbaringsdimensies van dit heilsplan. Hoewel hij het zelf benoemd als het niet ‘orthodox’ willen volgen van Paulus, blijkt zijn afscheid van bijbelse toekomstverwachting zowel breder als fundamenteler te zijn: “De eindtijd, die Paulus in de nabije toekomst verwachtte, is niet gekomen. Voor de kerk en haar theologen is dit een bijzonder lastige kwestie die om een herbezinning in niet-historische zin vraagt.” Offringa pleit ervoor “het apocalyptische denkraam van Paulus los te laten” en “op niet-apocalyptische wijze na te denken over het heil en de toekomst van God”.

Met het loslaten van de historische en apocalyptische dimensies van Paulus’ toekomstverwachting blijken de theologen van Liberaal christendom hun conclusies te trekken uit een negentiende-eeuws vrijzinnig openbaringsbegrip. Benjamins brengt dit pregnant onder woorden: “Het geding tussen orthodoxen en vrijzinnigen ging over de vraag, of God zichzelf van buitenaf openbaart op een bijzondere wijze aan één volk dat daartoe wordt uitverkoren, waarbij die openbaring gepaard gaat met wonderen, die serieus genomen moeten worden, of dat God zich bekend maakt doordat mensen in hun religie uitdrukking geven aan hun godsbesef dat in verschillende culturen op verschillende wijzen wordt uitgewerkt, zonder dat daarbij sprake is van wonderen of bovennatuurlijke ingrepen.”

Dat een theologie van Gods bijzondere openbaring, aan bepaalde mensen, op een bepaald moment, op een bepaalde plek, lastige vragen met zich meebrengt, onder meer over het geloof in Gods verkiezing dat hierin schuilgaat, kan niet ontkend worden, zeker niet rond het volk Israël. Maar zouden we met het loslaten van Gods bijzondere openbaring aan Israël niet juist de universaliteit en gezamenlijkheid van de toekomstverwachting rond Jezus laten vallen? Het bijbelse geloof beleeft en verwacht in deze wereld een verbond tussen God en de mensen van alle volken. Dat moet érgens begonnen zijn. Dit stel ik me net als Benjamins voor als “een menselijke stem van het hart”. Als christenen moeten we het doen met de menselijke stemmen die de Bijbel bevat, stemmen die zijn “opgekomen uit Israël en het Joodse volk”. Dat maakt ons geloof geen godsdienst van het boek, maar “dienende liefde naar het voorbeeld van Christus”.

Tot zover Benjamins vanuit de vrijzinnige traditie. Bij mij roept dit de volgende vraag op: Wij kunnen deze liefde toch niet los beleven van het Joodse volk, met wie God een blijvend verbond sloot? De vooronderstelling van deze vraag is het geloof dat onze sprekende en dienende liefde een antwoord is op Gods spreken en handelen, en dat daar in de Bijbel in menselijke stemmen iets van terug te horen is. In de bijbelse dialoog tussen God en mensen, en tussen mensen onderling, kom je openbaring van Gods kant op het spoor, taal en teken van de Ene die mensen en leefwerelden daadwerkelijk met God en met elkaar verbindt. Als christen zou ik niet weten wat ons ooit wél als wereldbevolking samen zal brengen dan de ene God van Israël, die in de ene mens Jezus alle mensen met elkaar verbindt. Als de stem van God, die we opvangen in de menselijke stemmen van het Oude én het Nieuwe Testament, ons belooft dat we elkaar wereldwijd zullen vinden rond het volk Israël, dan hebben we als kerk geen andere optie dan te delen in díe verwachting en ons geloof te beleven in verbondenheid met dít volk. Juist deze unieke verbondenheid sluit de verbondenheid met iedere andere gemeenschap en ieder ander mens nooit uit maar – tegen alle verwijdering en vervreemding in – telkens opnieuw en uiteindelijk onlosmakelijk in.

Gods verkiezing en onze verbondenheid met Israël sluiten niet uit dat we Gods stem ook terug kunnen horen in menselijke stemmen vanuit andere religies en andere culturen. Het bijbelse geloof wekt het vermoeden dat God met ieder mens in gesprek is. Ik doe een poging om dit vermoeden te schetsen vanuit de dialoog die God zoekt met de eerste mens: ‘Waar ben je?’ (Gen. 3:9). Omdat Adam zich in zijn reactie achter Eva verschuilt en Eva achter de slang, wacht God nog op antwoord van de mens. Hij krijgt antwoord als Hij Abraham en Mozes bij hun eigennaam roept: ‘Hier ben ik’ (Gen. 22:1; Ex. 3:4). Met dit persoonlijke contact begint de historische verwachting van Israël, tot zegen van alle volken. Dat God Israël als volk bij de naam heeft geroepen (Jes. 43:1), wekt de verwachting dat Hij dat met ieder mens en met de hele schepping kan doen: ‘God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken!’ (Johannes de Doper in Luc. 3:8).

Rond Jezus komt het geheim van het persoonlijke gesprek tussen de God van Israël en ieder mens aan het licht. Simeon, de man die een leven lang wachtte op troost voor Israël en licht voor de volken, ziet het voor zich op het moment dat hij het kerstkind in zijn armen houdt: ‘Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen’ (Luc. 2:35, NBV). Wat er in mensenharten leeft, aan teken en tegenspraak van Gods toekomst, zal niet verborgen blijven maar met vallen en opstaan openbaar worden, ook al snijdt het je door de ziel. Onze ‘dialogen van het hart’ wachten op hun ‘apocalyps’. In die termen tekent Lucas het op uit de mond van Simeon.

Rond Johannes de Doper werd in de harten van ‘allen’ de dialoog over de Messias van Israël gewekt (Luc. 3:15). Rond Jezus duurt deze hoopvolle dialoog nog altijd voort, als een wereldwijd gesprek, waarin met de hele schepping mee wordt ‘gezucht’, maar ook ‘openbaar wordt wie Gods kinderen zijn’ (Paulus in Rom. 8:19-23, ook hij gebruikt hier voor ‘openbaring’ het woord ‘apocalyps’). Lucas herleidt het gesprek over Jezus als Zoon van God via zijn Joodse afstamming tot het universeel-menselijke gesprek dat God begon met ‘Adam, zoon van God’ (Luc. 3:38). Universele en historische, innerlijke en apocalyptische benaderingen van Gods openbaring sluiten elkaar in een bijbels-geïnspireerde theologie blijkbaar niet uit, maar raken blijvend met elkaar in gesprek over de toekomst. Juist het geloof dat God met ieder mens in gesprek is en alle mensen zal samenbrengen, pleit voor de onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël.

Gerben van Manen

 

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 2. 9 februari 2019