Open kerk in een gesloten wereld

logoIdW

‘Kerk open’ staat er op het bord langs de weg in het hart van Gramsbergen. De plaatselijke snackbar en het dorpscafé aan dezelfde straat zijn dicht. Ook de twee nabijgelegen basisscholen hebben de deuren gesloten. Je kunt nog wel naar supermarkt, drogisterij of groenteboer. Soms zie ik iemand met een volle tas voorbijschieten. Ze heeft zo veel mogelijk boodschappen in één keer gehaald om de komende dagen niet opnieuw naar de winkel te hoeven. Heel soms houdt een enkeling halt om even een paar woorden met een bekende uit te wisselen. Met de straat tussen hen in is de tussenruimte zeker drie meter. Dan is het gesprek voorbij en worden de voordeuren dichtgetrokken. Want de samenleving zit op slot, is dicht. En dus zet de dorpskerk haar deuren open.

Adem tekort

Sinds midden maart hebben virus, de angst voor het virus en de maatregelen ter bestrijding van het virus de samenleving zodanig in de greep, dat veel mensen adem tekort komen. De openstelling van de kerk, die we meteen opzetten, is niet bedoeld om de RIVM-regels te saboteren – wat betreft aantallen bezoekers, tissues en reinigende gels zijn we zo voorzichtig mogelijk – maar om een vrije ruimte te bieden in een verder zo benauwde wereld. De kerkdeuren zijn nog steeds open. Zes dagen in de week van 10.00 tot 12.00 uur. Ook afgelopen zomer, toen Covid 19 nog niet bestond, was de kerk op doordeweekse dagen vrij toegankelijk. Dit om ‘Pieterpad-lopers’, andere vakantiegangers, dorpsgenoten en gemeenteleden een binnenkamer te bieden, een plek waar het ‘anders’ is dan buiten. Buiten werd de wereld gevuld met lawaai en gedoe, werd er gevlogen, gedraafd, geredeneerd en gestreefd. Binnen in de kerk brandde de Paaskaars, kon men stil voor zich uit kijken, een gesprek beginnen, een tekst lezen, bidden, God ontmoeten. De intieme ruimte nodigde tot rust en inkeer.

In deze corona-maanden heeft de open kerk een ander karakter. Nee, ik zeg het niet goed. Tijd en ruimte van de open kerk zijn onveranderd, het is de buitenwereld die anders is. Die is nu niet meer gevuld met lawaai en gedoe, maar met stilte. Buiten ervaren velen een schaarste aan diepgaand, maar ook aan eenvoudig sociaal contact. ‘Er zijn dagen dat ik niemand spreek. Dan spreek ik mijn gebed maar hardop uit. Alleen om mijn eigen stem even te horen’, vertelt een hoogbejaarde man.

Uitweg

In deze nieuwe context van geslotenheid en beperkingen is de open kerk niet in de eerste plaats een plek van contemplatie, maar een toevluchtsoord waar je door een medemens aangekeken wordt, waar je je kunt uitspreken en gehoord wordt. Het zijn meestal gemeenteleden die tussen 10.00 en 12.00 uur de kerk binnen komen. Maar binnen zoeken ze niet de inkeer, geen stille omgang met God of zichzelf. Nee, ze zoeken een uitweg, uit het angstige gevoel, uit het isolement, de beklemmende stilte.

Een echtpaar van nog geen zeventig komt al weken het huis niet uit. De kinderen zetten de boodschappen in de tuin. Na weken opgesloten te hebben gezeten, houdt de man het niet meer uit. ‘Ik ga even fietsen, ik zal niemand aanspreken’, zegt hij tegen zijn wel heel bezorgde vrouw. Eenmaal onderweg kiest hij voor de kerk als pleisterplaats. Stilte heeft hij niet nodig. Wel een luisterend oor. Want hij weet zich met zijn angst geen raad en tegelijk stikt hij in zijn eigen huis. Hij slaapt weinig en piekert zich suf. De volgende week is hij er weer. Ook nu zonder het aan zijn vrouw te zeggen. ‘Het gaat iets beter hoor’, probeert hij me gerust te stellen. Maar ook nu is er veel te delen. ‘Zullen we samen zingen?’, vraag ik omdat ik weet dat hij daar zo van houdt. En dat doen we. Hij aan de ene kant van de kerk, ik aan de andere.

Openbare binnenkamer

Enkele vrijwilligers en ik zijn om de beurt gastheer of gastvrouw. Eerst zat ik bij de opengeslagen deuren, vlak naast de reinigende gel en de tissues. Aan een hoge tafel las ik mijn Bonhoeffer en zodra ik iemand zag naderen, keek ik belangstellend op. Maar de plek klopte niet. Ik ervoer mezelf als een portier, als een dorpelwachter. De weg naar binnen was niet vrij.

Nu zit ik achter in de kerk, in een bank, niet meteen in het zicht. Een oudere vrouw die nog zelfstandig woont, manoeuvreert met moeite haar rollator naar binnen. Zij gaat in de kerkbanken zitten en staart voor zich uit. Ik zie dat zij me wel degelijk heeft gesignaleerd. Ik wacht. Dat is mijn eerste taak in dit toevluchtsoord. Niet meteen weer nieuw netten spannen. Dat wachten gaat me van nature niet gemakkelijk af. Ik ben nogal pro-actief. Maar geduld is te leren. Of wordt het me gegeven? Ik weet het niet. Na tien minuten draait ze haar hoofd naar me toe en begint ze te praten. ‘Het gaat goed met mij hoor, ik ben niet ziek, maar ik spreek helemaal niemand.’ En dus spreken wij wel. Over de crisis, over vroeger, over God, over de kerk, over oud-zijn. We spreken net zo lang tot even niets meer te zeggen valt. Dan zijn we stil.

Een jonge vrouw vertelt met tranen in haar ogen dat haar moeder niet ziek is. Ze is zo opgelucht dat ze het even komt vertellen. Kan ze meteen wat geld in de collectebus doen. Een niet-kerkse buurvrouw wil gewoon even kletsen en steekt een kaarsje aan. De bezorgers van de kaarten voor alle inwoners van het dorp melden zich snel. Als ze een stapeltje hebben uitgekozen, dralen ze nog even bij de gastvrouw. Mij bellen, dat zouden ze nooit doen. Want slecht gaat het niet met ze. Maar nu ze toch even binnen zijn, en de dominee eveneens, nu willen ze toch wel even vragen, vertellen, opmerken, zeggen, horen.

Zo is de kerk van Gramsbergen een openbare binnenkamer geworden. De drempel is laag. De lucht is fris. De kerk als plek om op adem te komen, om de Geest – die levend maakt – te ontvangen.

Hetty Boersma

Ds. H. Boersma is als predikant verbonden aan de Protestantse Gemeente te Gramsbergen

(In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)