Onze namen leven voort

logoIdW

‘Zo zal zijn naam niet verloren gaan’ Ruth 4:10

De verteller van het bijbelboek Ruth heeft wat met namen. Zorgvuldig blijft hij de hoofdpersonen bij hun naam noemen, ook na hun dood.

Bij het introduceren van één personage zegt hij er omstandig bij dat diens naam niet van belang is. Dat is dan ook iemand die niet meedoet in het ‘laten voortleven’ van de namen. Familielid Boaz koopt wél het land van de overleden Elimelech en zijn zonen Kiljon en Machlon. Bovendien trouwt hij met Machlons vrouw Ruth: ‘om de naam van haar overleden man te laten voortleven op zijn land’. De NBV zegt met ‘voortleven’ misschien niet letterlijk wat er staat, maar laat goed horen wat hier gebeurt: ‘Zo zal zijn naam niet verloren gaan bij zijn verwanten en de inwoners van de stad.’

De namen van Elimelech en zijn zoons blijven genoemd worden in het huishoudboekje van de samenleving. Naast de vermelding van hun namen in het trouwregister komt daar ook nog een registratie in het geboorteregister bij. Ruth en Boaz krijgen een kleinzoon voor Noömi, die na de dood van haar man en kinderen alleen was achtergebleven – dat is de familiekant van het verhaal. ‘Moge zijn naam voortbestaan in Israël’ – zo verwelkomen de buurvrouwen het kind. Zij geven hem zijn naam: Obed, dienaar. Hij zal de grootvader worden van koning David en dus ook postuum nog het leven en de vrijheid dienen van de mensen van zijn volk.

Jezus, zoon van David, heeft uit deze dienstbaarheid een nieuw begin gemaakt met de redding van alle volken. Ook de evangelist Lucas, die dit beschrijft, heeft wat met namen. Zacharias en Elisabeth, Maria en Jozef, Simeon en Anna – ze hebben een eigen naam en krijgen een eigen stem in het koor dat het begin van het einde van alle ellende bezingt. Op de achtste dag na zijn geboorte wordt Jezus besneden en wordt hij bij zijn naam geroepen: de Heer bevrijdt.

Na de zeven dagen van iedere week is de ‘achtste dag’ de tijd voor een nieuw begin, een nieuwe schepping, een nieuw verbond tussen God en mensen. Sinds Jezus op de achtste dag opstond uit de dood, sleept hij ons door het einde heen naar een nieuwe schepping. Dat zal een ‘eeuwigdurende achtste dag’ zijn, om uit te rusten en het verder wel te zien, om lief te hebben en lof te prijzen (Augustinus).

Nieuwjaarsdag is in de kerk de dag van de naamgeving. God schiep ons voor een nieuw begin, onze namen leven voort van oud naar nieuw. En wie zich naar Jezus laat noemen, kan zich alle dagen van het jaar vrij en geroepen voelen om het voortleven van de naam van God en mensen te dienen.

 Gerben van Manen

(In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 1. 12 januari 2019)