Onverwacht besluit

logoIdW

 

Schetsen uit de pastorie te Westmaas

In navolging van en gesprek met haar plaatselijke voorganger C.E. van Koetsveld (1807-1893) en zijn beroemde ‘Schetsen uit de pastorie te Mastland’ (1843) reflecteerde Marijke van Selm in de afgelopen tijd op haar eigen start als predikant in de 21e eeuw. Hier volgt haar 17e en laatste schets: Onverwacht besluit.

 

De Trommius, de degelijke concordantie die in het vorige hoofdstuk nog werd opgevoerd als object om het moede negentiende-eeuwse domineeshoofd op te ruste te leggen, staat in de huidige pastorie te Mastland te verstoffen in de kast. Zelfs als gelegenheidshoofdkussen komt hij niet meer in aanmerking. Als ik een tekst moet zoeken, of een woord, gebruik ik Google. En die leent zich voor veel, heel veel, maar niet als rustplaats voor vermoeide hoofden. Wacht maar even, ging het bij de bespreking van de uitvaartdienst (‘dominee, kent u dat lied écht niet?’) en ras klonk enigszins blikkerig uit mijn iPhone: ‘Lichtstad met uw paarlen poorten’. Met één hand aan de telefoon en de andere aan de toetsen zocht ik ‘Mijn genade is u genoeg’ (‘dominee, waar stáát dat?’). Een filmpje over dankbaarheid voor de kindernevendienst, die éne regel uit welke-Psalm-ook-weer in de oude berijming, Herman Finkers over de hemel voor de gesprekskring, onvolprezen is de wereld van het tikken en het surfen.

Hoe deden de mensen dat vroeger? Hoe studeerden ze af, hoe schreven ze in vredesnaam hun preken, zonder te beschikken over de plak-, knip-, schuif- en schaaffuncties van Word? Ik kan me er niets bij voorstellen. Te zeggen dat ik volop gebruik maak van alle mogelijkheden die computer en internet bieden zou veel te ver gaan (in gedachten hoor ik mijn zoons brullen van het lachen) maar zónder zou ik zeker niet meer kunnen. Mijn kennis, mijn creativiteit en mijn netwerk bevinden zich voor een aanzienlijk deel onder de toetsen van laptop, iPad en smartphone. Dat zó het predikantschap zou worden ingevuld, daarvan kon mijn voorganger Van Koetsveld in de verste verte geen idee hebben. Net zo min als hij een idee kon hebben van het gegeven dat mijn werkelijkheid als dominee wordt bepaald door globalisering, secularisering en individualisering, net als iPhone en Google woorden van mijn tijd en mijn wereld. Woorden waar ik mee te dealen heb. Dit is mijn tijd, dit is de tijd van mijn kerk, dit zijn de vragen die aan mij gesteld worden. En dit is het voornaamste verschil tussen hem en mij: de context.

Nooit had Van Koetsveld kunnen denken dat de roeping naar dit dorp door een vrouw gehoord zou kunnen worden, en ook nog eens een gescheiden, nooit had hij kunnen denken dat zij pal voor zijn prachtige kansel twee jonge mannen de huwelijkszegen zou geven in een drietalige dienst bijgewoond door mensen uit alle werelddelen, nooit had hij dat kunnen denken. Nooit had hij kunnen denken dat het water uit ons doopvont het kindje van Syrische ouders zou besprenkelen, en dat de stem van diens vader de ruimte van onze Dorpskerk zou vullen met een Bijbellezing in zangerig Arabisch. Nooit had hij kunnen denken dat de beste gesprekken in onze gesprekskringen de gesprekken zijn waarin ‘ik geloof het niet’ gezegd wordt. Nooit had hij kunnen denken dat de ringbroeder behalve dominee ook soefi zou kunnen zijn, en er nog mee weg komt ook. En nooit had hij kunnen denken dat er ooit zoiets zou zijn als popmuziek, en dat zijn opvolger een kerkdienst ermee zou vullen, en met theater en voordracht, en dat allemaal in plaats van een preek. Nooit.

Maar het is allemaal zoals het is. Dit is mijn tijd, dit is de tijd van mijn kerk, dit zijn de vragen die aan mij gesteld worden en ik zoek er antwoorden bij, op precies dezelfde manier als Van Koetsveld antwoorden zocht op de vragen die tot hém kwamen.

En toch.

Toch heeft deze pastorie nog altijd een boekenkast, en er staat nog altijd een Trommius in, al is het dik onder het stof. Toch kleuren zoeken en studeren nog altijd de dagen van de dominee. Slechts het gebruik van Bible Works en Word onderscheidt ons in onze preekvoorbereiding, die preek die we schrijven voor die menschen dáár, gelijk ze zijn, gelijk wij ze kennen, die menschen met hunne eeuwige sterfelijkheid en hunne eeuwige bestemming, met hunne dwaasheden en hunne zonden, die preek die recht uit het hart moet komen en anders niet, want die spreekt, moet wat te zeggen hebben, iets, dat hij weet of gelooft, of gevoelt, of wil, iets dat hem op de lippen brandt, waarmede hij hoog is ingenomen. Ziedaar het ware beginsel onzer prediking, al het overige is broddelwerk.

Slechts de telefoon in het roze hoesje, altijd onder handbereik, onderscheidt ons tijdens het hart van het gemeentewerk: het pastorale bezoek waarin de dwarsdoorsnede van het leven zich voor je ogen en oren ontvouwt; kinderen die je enthousiast hun huis laten zien, ouderen die nog altijd maar moeizaam woorden vinden voor hun geloof, de zorgen en de lasten die je voelt, meer nog dan dat je ze te horen krijgt, zittend in zomaar een kamer in zomaar een huis. Al die woorden, gesproken en ongesproken, en jij neemt ze op en draagt ze met je mee, sprekend en luisterend namens de Grote Baas.

Het is ten diepste niet anders dan vroeger, alles is hetzelfde gebleven. De kale winter en de uitbundige zomer van het land, de weg die een versbakken dominee gaat om het hart van de gemeente te vinden, de vertaalslag van het evangelie naar het leven van alledag, het leven dat gekleurd wordt door het ambt en andersom. Het is niet anders dan vroeger, alles is ten diepste hetzelfde gebleven.

Onverwacht besluit, heet het laatste hoofdstuk van Van Koetsvelds ‘Schetsen uit de Pastorie van Mastland’. Hij heeft een beroep gekregen, en dit keer is het serieus, en het is aangenomen. Want vergis je niet: onder de kalme tred en de milde tevredenheid van de dorpsdominee schuilt een diep begeren: Een proponent wordt door het algemeen beschouwd als een sollicitant, die openlijk voor zijne zaak uitkomt; maar een jong’ dorpspredikant stelt men gelijk met een jong meisje, dat te hartelijker naar eene declaratie verlangt, hoe meer zij betuigt, dat zij de gulden vrijheid boven alles lief heeft. Het is dus ’t veiligst, hierover weinig te spreken, daar men toch voor des te begeeriger naar verandering gehouden wordt, hoe sterker men het tegendeel verzekert. Misschien is er hier, zooals meermalen in het harde oordeel van het algemeen wel eenige waarheid. Ik zou de gegeven vergelijking zelf nog verder kunnen voortzetten. Evenals een meisje haren tijd heeft, zoo ook wij. Wil iemand deze laatste zin nog even aan Arjan Plaisier doorspelen, ter completering van wat hij daarover schrijft in zijn nota ‘Waar een Woord is, is een weg’?

Het is dus afgelopen met de schetsen uit de Pastorie. Voor Van Koetsveld, en daarmee ook voor mij. Van Koetsveld vertrekt uit Mastland, volgens de overlevering naar Berkel en Rodenrijs, wat destijds door iedereen als een promotie beleefd werd, en in ieder geval een meer gevulde beurs opleverde – pecunia non olet, zeker niet in een gezin met opgroeiende kinderen, vertel mij wat! Overigens, ook volgens de overlevering, erg gelukkig is hij daar niet geworden. Voor het volledige feitenoverzicht van Van Koetsvelds rijke domineesleven verwijs ik graag naar het artikel dat historicus O.W. Dubois schreef over hem, in augustus j.l. verschenen in ‘De Waarheidsvriend’. Ik volsta op deze plaats, nog lang niet voor een promotie in aanmerking komende (maar vergis u niet in de heimelijke verlangens van het meisje dat haren tijd heeft), met u te bedanken voor de blijken van waardering naar aanleiding van mijn eigen ‘Schetsen uit de pastorie te Mastland’ zoals ik ze de laatste anderhalf jaar heb opgetekend, en met u hartelijk te groeten. Er is maar één Woord blijvend, alle andere zijn vergankelijk. Dat besef ik, dat besefte mijn collega, die tijdens het schrijven dan wel niet mijn vriend werd (daarvoor zijn we elkaar te wezensvreemd gebleven) maar wel een heel vertrouwde en gewaardeerde collega, als hij zijn boek eindigt met de overpeinzing: zal ik een’ goeden grond vinden, waarin mijne genegenheid kan wortelen, waarop mijn ijver kan vruchten dragen? Zal ik blijven in dien hof tot ik als een verdorde stam word uitgeroeid? God weet het.

Marijke van Selm