Ontmoeting met God

logoIdW

 

In zijn grote boek over het streven naar hoger en beter leven prijst filosoof Peter Sloterdijk Karl Barth als belangrijke ‘observator van verticaliteit’. En de hoogte-dimensie, daar gaat het Sloterdijk om. Het Barthiaanse ‘loodrecht van boven’ van het ‘gebeuren van het Woord’ spreekt Sloterdijk aan. Door radicaal uit te gaan van Gods zelfopenbaring ‘kan de situatie van de mens alleen nog maar uit de steilste loodlijn worden begrepen’, aldus Sloterdijk, dat wil zeggen: van een God die de mens onvoorwaardelijk overvraagt. Een God die de mens niet overlaat aan religie, aan gewone godsdienst, maar iets wezenlijk anders vraagt (los van de vraag of dat hoger of juist dieper moet heten). Het is op zichzelf een indrukwekkende theologische poging, meent Sloterdijk, maar toch ‘misleidend’: ‘want de moderniteit staat er nu eenmaal niet om bekend een tijd te zijn waarin God zich vanuit de verticaal aan de mensen toont’. Openbaringstheologie als een vergeefse vlucht naar voren, want ‘openbaring’, dat gebeurt in onze tijd toch juist niet meer?[i]

In zijn proefschrift Ontmoeting met God[1] pleit Gerben van Manen nu juist met kracht voor de mogelijkheid ervan. Als predikant en gelovige weet hij dat het nog altijd gebeurt. Hij meent zelfs dat de huidige tijd, die wel als ‘belevingscultuur’ getypeerd wordt, er weer meer openheid voor biedt. Zijn promotieonderzoek beoogt een rationele verantwoording te geven hoe we daarover kunnen spreken: mensen die God ervaren en zich door hem aangesproken voelen, en meer nog God die mensen raakt en aanspreekt. En, anders dan steil ‘barthiaans’, hoeft dat volgens Van Manen niet immer ‘loodrecht van boven’, het kan ook buiten het bijbels getuigenis om. God meldt zich in de werkelijkheid, in menselijke ervaring en beleving.

Van Manen werkt dit uit aan de hand van Franz Rosenzweig en K.H. Miskotte (die zich uiteraard diepgaand met Rosenzweig heeft beziggehouden). Het onderzoek wordt vruchtbaar door een soort kruisbestuiving. Met Rosenzweig kan in Miskottes theologie meer ruimte gecreëerd worden voor onze leefwereld als een open werkelijkheid, als schepping waarin de Schepper zich ondubbelzinnig melden en mengen kan. En omgekeerd dringt de kritische, dialectische inslag van Miskotte Rosenzweigs denken meer richting het bijbelse, althans christelijke getuigenis van Gods zelfopenbaring. Onmiskenbaar ziet Van Manen de eerste beweging als het meest vruchtbaar. De kern, de ‘kiemcel’ van zijn boek, ligt bij Rosenzweig, in diens vertrouwen op de ervaring. Voor dat vertrouwen is alle reden in een door God geschapen werkelijkheid, een werkelijkheid die hij als uitgesproken talig ziet. In die geschapen werkelijkheid is hyperkritiek, scepsis en argwaan misplaatst. Durf te geloven, durf erop te vertrouwen dat God je aanspreekt, in je ervaring van de werkelijkheid, in je beleving van het geloof.

Het is een boeiend boek, om de grote theologische vragen en om de uitgebreide, gedegen lezingen van het werk van Rosenzweig en Miskotte, steeds in nauwe samenhang met hun leven en hun ontwikkeling. Het geeft veel te denken en roept spannende vragen op. Duidelijk en aangenaam is ook dat de schrijver geëngageerd is: hij wil wat met zijn boek, hij heeft een missie. ‘Waar kunnen wij voor onze tijdgenoten de mogelijkheid om God te ervaren en te ontmoeten aanwijzen in de hedendaagse ervaringswerkelijkheid.’ (225) De vraag is – zeker bij een theologisch proefschrift – of dat alles ook helder en overtuigend wordt uitgewerkt en onderbouwd. Het boek verdient een breed lezerspubliek met eigen bevindingen, eigen antwoorden op die vraag.

Mijn leeservaring is ambivalent. Het gaat natuurlijk om een levend iets, een concrete werkelijkheid van het aangesproken worden door God, het ontmoeten van God. Dat scherp in beeld te brengen heeft iets van het spreekwoordelijke vangen van de vogel in zijn vlucht. Vogelaars doen dat met statieven, indrukwekkende verrekijkers en camera’s met grote telelenzen. Ik weet niet goed of het aan mijn draaien aan lenzen ligt of aan dat van de schrijver, maar het is mij niet gelukt om helder en scherp in beeld te krijgen wat het ‘multiperspectivische model van openbaring als ontmoeting’ nu precies inhoudt en wat het onderzoek daarmee oplevert. De vraagstelling bevat wel heel veel aannames en de conclusie komt met de vraagstelling inclusief aannames bijna woordelijk overeen. Allerlei voor het betoog wezenlijke begrippen bleven voor mij steeds onscherp (van ‘beleving’, ‘ervaring’, ‘algemene toegankelijkheid’, ‘perspectief’ heb ik geen definitie gevonden). Het voert hier te ver om dit en detail aan te tonen, en dat zou bovendien aan de spannende theologische vragen voorbijgaan.

 

God in de werkelijkheid

In de kern is wel duidelijk wat Van Manen wil zeggen, namelijk dat je over openbaring, de ontmoeting met God niet op een ééndimensionale manier kunt spreken (voor mij was het verhelderend in plaats van perspectieven van ‘dimensies’ te spreken). Je kunt het niet – biblicistisch of hyper-barthiaans – opsluiten in of binden aan het bijbels getuigenis. Het gaat ook niet op in een persoonlijke, directe, spirituele innerlijke beleving, zoals misschien in evangelicale of pentecostal kringen. Beide spelen een wezenlijke rol. Maar vooral benadrukt Van Manen dat openbaring als ontmoeting plaatsvindt in de alledaagse levenswerkelijkheid. Daar gebeurt het en in dat kader moet je er ook over kunnen spreken – dus niet alleen in bijbelse of spirituele, mystieke taal, dat wil zeggen: geheimtaal voor buitenstaanders. Dit is ook Van Manens worsteling met Miskotte, met Rosenzweig als fanatieke trainer aan de rand van de mat. Volgens Van Manen maakt Miskotte de moderne levenswerkelijkheid veel te afgesloten voor God en godservaring, waarbij voor openbaring en Godsontmoeting alle kaarten op Woord en bijbels getuigenis komen te staan. Wat mij als lezer buitengewoon had geholpen, is een of meer voorbeelden, casussen van ontmoetingen met God. Dat is niet gebruikelijk in de systematische theologie, maar Van Manen had zich hiertoe door de zo aan het concrete hangende, ‘vertellende’ denker Rosenzweig wel mogen laten verleiden. Hoe gaat dan nu in zijn werk, zo’n ontmoeting met God? Hoe werken die perspectieven? Hoe werkt zelfopenbaring, dat God laat weten wie Hij is, als Hij laat ervaren dat de werkelijkheid vernieuwd is in Christus? Hoe werkt dat in op een mens? Nu blijven de woorden abstract en groot, mij eerlijk gezegd te groot.

Bijna als een vanzelfsprekendheid spreekt Van Manen over openbaring als ontmoeting met God. Het is één van zijn aannames, die hij wel verantwoordt maar niet problematiseert. Dat is op zich niet vreemd, omdat veel theologen openbaring zo opvatten. Ik vind echter voor veel bijbelse verhalen ‘openbaring als ontmoeting’ – ‘dat God zichzelf aan mensen bekend maakt’, ‘dat God en mensen elkaar daadwerkelijk tegenkomen’ (15) – helemaal niet vanzelfsprekend adequaat. Is er bij Abraham, Jakob, Mozes, Elia en de profeten zonder meer sprake van ontmoeting en (zelf)openbaring? God spreekt allereerst, Hij roept, klaagt aan, dreigt en belooft. Ook voor de ontmoetingen die Jezus heeft – bijvoorbeeld met Zacheüs – vind ik het niet direct verhelderend om van ‘openbaring’ of ‘ontmoeting met God’ te spreken. Het zijn abstracties, die misschien systematisch-theologisch wel gangbaar zijn, maar al snel een wel erg grote vanzelfsprekendheid krijgen. Het lijkt me dat we met dit soort grote woorden voorzichtiger en scherper moeten omgaan. Godsdienstfilosoof Nicholas Wolterstorff schreef ruim 20 jaar geleden een boek over het spreken van God, dat hij onderscheidde van openbaring.[ii] Als wij ons door God aangeraakt of aangesproken voelen, is dat dan meteen openbaring, ontmoeting, dialoog? Ik herken dat niet. Ik ga er net als Van Manen vanuit dat God zich meldt in onze werkelijkheid, dat Hij roept en spreekt. Maar vaak realiseer je je dat toch pas achteraf, als de ‘ontmoeting’ voorbij is (waarmee dat contact onmiddellijk ook eigensoortig blijkt). En alleen God weet hoe vaak we iets missen en ons vergissen en abusievelijk van Godsontmoeting of leiding spreken.

 

Gemeenschap?

Tot slot een vraag die Van Manen niet stelt: of er nog andere perspectieven of dimensies zijn. Met zijn drieslag (beleving-ervaring-bijbel) is het ‘frame’ God-individu bepalend. Mijn vraag zou zijn of daarmee de plaats van de geloofsgemeenschap niet miskend wordt (en in verband daarmee naast de Schrift ook de traditie). Bijbels gezien zijn volk en gemeente wezenlijk. Dat bijbelse gegeven stoort echter Van Manens missionaire opzet de ontmoeting met God algemeen toegankelijk in deze (uiteraard individualistische) belevingscultuur ter sprake te brengen of zelfs aan te tonen. Het moet niet binnenkerkelijk of esoterisch worden. Van Manen dicht de geloofsgemeenschappen vooral een instrumentele rol toe als vindplaatsen van Godservaringen (225). Interessant genoeg ziet hij als grootste obstakel voor ontmoeting met God de afgeslotenheid van het individu (en niet van de werkelijkheid zoals Miskotte dat dacht). Openbaring doorbreekt die afgeslotenheid. Kort gezegd: egocentrisch wordt theocentrisch. De vraag is wel hoe dat werkt en wat voor beleving daarbij hoort. Van Manen noemt daar de gemeenschap in elk geval niet, en zijn nogal robuuste en voor mij niet direct herkenbare typering van de christelijke geloofsbeleving klinkt opvallend genoeg ook behoorlijk individualistisch: ‘(…) je door God bij je naam geroepen weten (…) de vertrouwde stem van God [kan] gaan klinken die je bij je naam roept …’ (227). Dat sluit aan bij zijn enthousiasme over de belevingscultuur (kansen voor geloofscommunicatie!). Maar is er dan onbereflecteerd niet al het nodige meegekomen dat vorm en inhoud bepaalt (individualisering, een focus op geprivatiseerde spiritualiteit en religie)?

Misschien moet ik het in het door hem zelf opgerichte ‘In de Waagschaal’ zo zeggen, dat Miskottes kritische distantie ten opzichte van de vigerende seculiere cultuur en diens hameren op bijbelse denkvormen zwaarder moeten wegen. Dan nog is dit boek, met deze thematiek, over deze beide denkers een grote aanwinst voor de Nederlandse theologie.

Coen Constandse

[1] Zie IdW 47/2 voor een bespreking door Franc de Ronde.

[i] Peter Sloterdijk, Je moet je leven veranderen, Amsterdam 2012, pp. 96v.

[ii] Nicholas Wolterstorff, Divine Discours. Philosophical Reflections on the Claim that God speaks, Cambridge 1995