Onder misdadigers gerekend

logoIdW

Een poging over de samenhang van christelijk geloof en misdaad

De messias is onder misdadigers gerekend. De Zoon van God is als crimineel veroordeeld en terechtgesteld. Dat is niet iets bijkomstigs. Het lied van de ‘Knecht des Heren’ in Jesaja 53, een voor het geloof en voor de christologie cruciaal Schriftwoord, spreekt ervan. Geregeld ook zagen tijdgenoten Jezus als overtreder van de wet. Gezien zijn charisma en zijn aanhang was Hij een bedreiging van de religieuze orde. Waarschijnlijk is Hij als verstoorder van de openbare orde in Jeruzalem gearresteerd; dat risico kon men in het overvolle Jeruzalem tijdens het Pesach-festival niet lopen. Maar in de weergave van het proces in de evangeliën is de uiteindelijke aanklacht godslastering, de hoogste vorm van majesteitsschennis. Daarbij gaat het om zijn woorden en daden, maar uiteindelijk bovenal om zijn zijn. Volgens het evangelie is dat de grond van de veroordeling, dat Hij de messias, de ‘knecht des Heren’ is, ‘de koning van de Joden’. De messias begeeft zich buiten de orde en buiten de stad voltrekt men de doodstraf.

De vraag is of Hij terecht is veroordeeld op grond van de Tora (en dat Hij zo de Tora opheft of openbreekt), of dat het een gerechtelijke dwaling is, een verkeerd gebruik van de Tora. Ik houd het op het laatste: in een wereld vol onrecht en belangen, macht en geweld kan ook de Tora kromgetrokken worden. In zo’n wereld kan de grootste rechtvaardige opeens als ergste zondaar worden veroordeeld. De bordjes hangen zomaar helemaal verkeerd. Het Woord wordt vlees, en die ware mens krijgt zijn bestaansrecht ontzegd.

Die veroordeling en terechtstelling zijn dus niet willekeurig. Ze zijn een noodzakelijkheid, het kan niet anders, het moest zo, volgens een andere, eigenaardige wet. Het was zijn bestemming om met justitie in aanraking komen, dat Hij zou radicaliseren, en dat Hij gestraft zou worden. Terwijl ‘zonde’ bijbels gezien ‘het doel missen is’, eigenlijk letterlijk ‘mis-daad’, kwam Hij juist zo – door bij misdadigers gerekend te worden, en tot zonde gemaakt – tot zijn bestemming, zijn doel. Het moest de doodstraf zijn, omdat het uiteindelijk niet om een enkel vermeend misdrijf ging, één verkeerde daad, maar om een mis-zijn.

Geloven als misdaad

Wat voor de Christus gold, ging ook gelden voor hen die naar hem genoemd werden, de christenen. Het geloof, het volgen van Jezus werd een misdaad. En alweer niet zomaar een misdaad, maar een capital offense. Ook een mis-zijn dus, waarmee je het recht om te leven verspeelde. Alweer een verstoring van de heilige orde, het onteren van de goden (wat destijds ‘atheïsme’ werd genoemd). En daarmee ondermijnend en staatsgevaarlijk. Je komt als vanzelf in het criminologische taalveld van nu als je die jonge gemeente van toen wil beschrijven. Die radicale loyaliteit, op leven en dood, aan de baas, aan de capo di tutti capi, waar vind je dat zo extreem als bij criminele organisaties, bij partners in crime, waar de lotsverbondenheid ook tot het einde gaat en met bloed bezegeld en betaald wordt?

Jood-zijn als mis-zijn

Dat vermeend misdadige zijn, het er-zijn als niet te dulden misdaad vinden we in onze geschiedenis bij uitstek bij het volk van de messias, volgens het antisemitisme. Het zijn van de Joden, het anders-doen en anders-zijn werd de reden voor de wildste en extreemste verdachtmakingen, voor demonisering voordat dat woord werd gemunt. Moord – Godsmoord, kindermoord, massamoord (de pest!) – en later, in de moderne tijd (naast uiteraard zwendel en diefstal) vooral samenzwering met het oog op revolutie en wereldheerschappij. Het zijn misdaden die in de evangeliën al rondzingen, als donkere preludes, rond Herodes en Judas, en tegen ‘de Joden’, maar die merkwaardig genoeg soms ook doen denken aan de ‘messiaanse’ veroordelingen van Jezus en zijn volgelingen. Hoe dan ook werden de Joden de usual suspects, de vanzelfsprekende verdachten – want je kunt ze toch nooit vertrouwen, met die vreemde loyaliteit aan die andere God? De rechtvaardigen die hen bijstonden in de meest donkere periode golden voor het regime van toen als misdadigers die de doodstraf verdienden.

Christenvervolging

De eeuwen door zijn er christenen geweest die in dezelfde situatie leefden als de gemeente in de eerste eeuwen, tot in de recente geschiedenis, tot in deze tijd zelfs. Merkwaardig genoeg is daar in main stream media over het algemeen nauwelijks aandacht voor. Van de weeromstuit wordt dit gepolitiseerd in – even kort-door-bocht gezegd – rechts-conservatieve hoek. Ook main stream kerken lijken er vooral verlegen mee en laten het over het algemeen over aan meer evangelicale kerken en bewegingen. Hoe dan ook: de christenvervolging is massief en massaal geweest (en niet zelden gruwelijk gewelddadig) en ze is dat ook nu nog. Geloven als misdaad, dienst aan God, knecht van God zijn. Daar klinken in feite alle aanklachten tegen de Christus nog onverminderd tegen de christenen.

Christendom

Tegen deze achtergrond is het ‘Christendom’ een uitzonderlijke situatie: het gevaarlijke, subversieve wordt van ondergrondse beweging staatsgodsdienst. Het onderdrukte, machteloze komt aan de macht. Daar zit hoe dan ook de poging in om tot een cultuur en een samenleving te komen waarin Christus gediend wordt (wat daar verder ook van te zeggen is). Was dat niet ook doel van de apostelen: alle volken moesten toch zijn discipelen worden? Alleen: hoe kan in het ‘Christendom’ die vereerde Heer nog ‘Christus en dien gekruisigd’ zijn, de veroordeelde en terechtgestelde? Dat zou dan een heel ander regime moeten zijn, letterlijk ‘niet van deze wereld’. Dat wil misschien zeggen: zonder onderdrukking en uitsluiting. Die waren er wel, pijnlijk genoeg juist van de Joden, als de usual suspects, en van de subversieve wederdopers met hun ‘judaica opiniones’ over het Godsrijk als politiek relevant voor nu. Macht corrumpeert, en kerk en geloof zijn daar niet immuun voor gebleken. Maar er groeide juist in die ‘christelijke wereld’ toch ook niet voor niets allerlei subversiefs, dat na een aanvankelijk ondergronds bestaan uiteindelijk opbloeiend, soms na lange tijd, wel als humanistisch en christelijk herkend moest worden: afschaffing van slavernij, burgerrechten, vrijheid van geweten, van godsdienst, van drukpers, burgerlijke ongehoorzaamheid. En niet in de laatste plaats: afschaffing van de doodstraf, en reclassering, pogingen tot rehabilitatie van misdadigers.

Subversief geloof?

De Christus werd onder misdadigers gerekend, en zijn volksgenoten en volgelingen vaak met hem. Moet christen-zijn dan niet wezenlijk iets subversiefs hebben, iets crimineels, iets van verboden gedachten, van majesteitsschennis en godslastering? Zeker in een tijd van ontkerstening, van post-christendom. Dan komen toch weer andere goden en machten op. Zou dan de kerk weer in de gevarenzone terecht komen – of terecht moeten komen? Of is het evangelie, het christelijk geloof overwonnen, als het geen bedreiging meer is? Is er niet iets fundamenteel mis met onze kerk, met ons als gelovigen, als we zo volstrekt ongevaarlijk zijn geworden?

Maar wat zou dat subversieve, omwille van gerechtigheid en vrede messiaans misdadige kunnen zijn? In totalitaire contexten representeert de christen iets van de vrijheid, van onaantastbaarheid, van de andere mogelijkheid, een andere werkelijkheid: een heel ander regime en een andere loyaliteit aan een oneindig sterkere macht. ‘Wees niet bang voor hen die alleen het lichaam kunnen doden’. Dus leven zij het verbodene, het taboe, onbevreesd. Die onbevreesdheid, die niet-angstige presentie is voor de totalitaire macht ongetwijfeld heel bedreigend.

In een burgerlijke, liberale context als de onze is het veel minder duidelijk. We hebben het christelijk-criminele waartoe we geroepen zijn nog niet gevonden. De Nashville-verklaring en andere reactionaire geluiden claimen wel zoiets, een nieuwe taboeïsering door opgelegde tolerantie, maar een beweging terug kan het subversief-christelijke toch niet zijn, een terugkeer naar of het behoud van vermeend gekerstende levensvormen. Maar we zullen wel allemaal graag onze eigen particuliere opvattingen en voorkeuren als de contrasterende, onwelgevallige christelijke waarheid projecteren op het lege scherm van de hedendaagse iconen, de heilige huisjes en taboes van nu.

Wat zijn die? Autonomie? Zelfredzaamheid? Eigendom? Plezier, genot en geluk? Gezondheid? Identiteit? Of is het het libertaire, eigenwillige, en moeten we opkomen voor plicht, ascese en discipline? Al deze debatten lopen, met krachtige dissidente geluiden uit christelijke hoek. Maar subversief? Nee. Misschien ligt er iets groters, iets verbindends achter wat we nog niet ontwaren. Misschien is het werkelijk subversieve, het criminele christen-zijn wel voorbij. Of het is niet zover weg. Misschien dat het geloof – in de ziel, en in de ene waarheid, in één God, in één verbond met de Joden en in de misdadig menslievende messias als de redder van de hele wereld – toch weer tot ondermijnende praktijken leidt: van niet meer meedoen en heel anders leven. Met zorg voor de ziel. Voor de Joden en de hele wereld, katholiek, oecumenisch. Met een burgerschap van een andere wereld, een burgerschap dat tegelijk werkelijk ‘republikeins’ is, gekenmerkt door inzet voor het collectieve, voor de publieke zaak, het er-zijn voor anderen.

Besluit: criminele wederkomst

De messias werd onder de misdadigers gerekend. En de Mensenzoon komt als een inbreker, een dief in de nacht. Onverwacht, onopgemerkt komt hij de stad weer in. Om de stad, de wereld te stelen, te ‘ontvreemden’. Naar verluidt zal Hij zich deze keer niet laten pakken. Naar verluidt zet Hij de volmaakte kraak, the perfect crime.

Coen Constandse

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 7. 29 juni 2019