Om zeggenschap in de onderneming

logoIdW

Bij het overlijden van ds. Johan Plasman

 

Op 6 januari jl. overleed de (van oorsprong hervormde) predikant Johan Plasman, een veteraan uit het arbeidspastoraat. Maar liefst 32 jaar lang was hij werkzaam als wat eerst industriepredikant heette en later arbeidspastor. Plasman werd op 11 mei 1929 in Lutten (Ov.) geboren en studeerde theologie aan de Universiteit van Amsterdam. Al tijdens zijn studie bleek zijn belangstelling voor de wereld van de arbeid en de rol die kerken daarin zouden kunnen spelen. Met medewerking van de hoogleraar praktische theologie E.L. Smelik vervulde hij in 1955 zijn leervicariaat op ongebruikelijk wijze, namelijk bij de Hoogovens. Hij werkte als ongeschoold arbeider op verschillende afdelingen. Wat was hiervan de achtergrond?        In de naoorlogse jaren industrialiseerde Nederland in hoog tempo. De industriële centra groeiden, zoals in IJmuiden, het Europoort-Botlekgebied, Groningen, Zuidoost Drenthe en Arnhem. Binnen de rooms-katholieke wereld was al in de oorlogsjaren in de Limburgse mijnstreek het bedrijfsapostolaat ontstaan. Vanuit het inzicht dat de wereld van de economie een grote invloed uitoefent op het leven van mensen en de samenleving in haar geheel richtte dit zich op ‘de kerstening van het arbeidsmidden’. Vandaar de aanduiding met ‘apostolaat’. Na de oorlog volgde ook de Nederlandse Hervormde Kerk. Door de industrialisatie ontstonden migratiestromen van het platteland naar de industriële gebieden. Deze mensen, zo was de vrees, dreigden te ontwortelen. In ieder geval moesten zij in een volstrekt nieuwe omgeving hun plaats zien te vinden. Met steun van de landelijke kerk ontstonden er werkgroepen ‘Evangelie en industrie’, die zich inzetten voor de opvang van de mensen die in de industrie kwamen werken. Men sprak van ‘industriepastoraat’ en ging predikanten zoeken die dit werk zouden kunnen gaan doen. De eerste industriepredikant werd aangesteld in de IJmond. Daar waren grote bedrijven als Hoogovens en de papierfabriek Van Gelder gevestigd. Andere industriële centra volgden. De werkzaamheden van een industriepredikant bestonden onder meer uit pastoraat met mensen individueel en in groepsverband, het creëren van plekken voor bezinning (gespreksgroepen), bedrijfsbezoeken en het onderhouden van contacten met de diverse geledingen in het bedrijf. Op basis van de ervaringen die zij opdeden in de wereld van de arbeid en het optrekken met mensen in de bedrijven richtten industriepredikanten zich ook op de kerken om deze bewust te maken van de gevolgen van het nieuwe type samenleving, die gestempeld werd door de industriële economie en technologie. Hoe konden kerken hun verantwoordelijkheid dienaangaande gestalte geven?

Na vanaf 1957 werkzaam te zijn als gemeentepredikant in Gieterveen (1957-1962), werd Plasman in 1962 industriepredikant bij de Interkerkelijke Stichting Evangelie en Industrie Arnhem e.o. (vanaf 1982 Interkerkelijke Stichting Evangelie en Industrie in de provincie Gelderland). Daar kreeg hij de opdracht om vooral contacten te onderhouden met bedrijven in Dieren, Doesburg en Rheden, later kreeg hij er ook nog de Aku (nu AKZO Nobel) in Arnhem bij. In de loopbaan van Plasman zien we de ontwikkelingen in het industriepastoraat weerspiegeld. Hij kwam veel op de werkvloer en wist een vertrouwensband met mensen op te bouwen. Op verzoek bezocht hij hen ook thuis. Er ontstond behoefte om over zaken die in het bedrijf speelden met elkaar te praten. Door te luisteren naar de verhalen van mensen en daarover zich te bezinnen, werd duidelijk dat veel problemen te maken hadden met de structuur van de onderneming. Mensen bevonden zich door gebrek aan zeggenschap in een situatie van onmondigheid. Het pastoraat werd een partijdig pastoraat: opkomen voor verbetering, ook structureel, van de positie van werknemers in de onderneming. Elders deden industriepredikanten en bedrijfsaalmoezeniers soortgelijke ervaring op. Dat leidde in 1971 tot de opstelling en publicatie van een gezamenlijke ‘Open bief betreffende de positie van mensen in het bedrijfsleven’, waarvan Plasman een van de opstellers was. Deze brief deed de nodige stof opwaaien en riep in het bedrijfsleven weerstand op. In het industriepastoraat kwam zo meer aandacht voor structurele vragen en de machtsverhoudingen in de economie en de onderneming.

De jaren tachtig gaven een beeld van reorganisaties en sluiting van bedrijven of bedrijfsonderdelen te zien. Massaal kwamen mensen op straat te staan. Dat greep diep in het leven van werknemers en hun gezinnen in. Plasman onderhield nauwe contacten met hen, voerden gesprekken en overlegde ook met de ondernemingsraden. Hoezeer hij hun vertrouwen genoot, blijkt uit het feit dat hij op hun verzoek in enige bedrijven werknemerscommissaris werd. Door de vele ontslagen kreeg het industriepastoraat er het werken met mensen die ‘baanloos’ (werkloos, WAO) waren geworden bij. In werkgroepen was er ruimte om de verlieservaringen te bespreken. In vervolg hierop ontplooiden de groepen allerlei activiteiten gericht op belangenbehartiging, het doorbreken van stigmatisering ( ‘als je wilt werken, kun je altijd wel werk vinden’) en bewustwording binnen kerken van wat het betekende om na vaak vele jaren in een bedrijf gewerkt te hebben ontslagen te worden. Het leidde ook tot fundamentele bezinning op de plaats van de betaalde arbeid in onze samenleving: deze bepaalt door zijn dominantie ten onrechte de waarde van mensen en ontneemt het zicht op de betekenis van onbetaalde arbeid (onbetaalde zorgarbeid en vrijwilligerswerk). Zo kwam er in Rheden de werkplaats ‘De Spaander’ tot stand waar ex-werknemers houten en metalen producten maakten voor niet-commerciële instellingen. De werkplaats was tevens een ontmoetingscentrum.

In 1984 kreeg Plasman de mogelijkheid om zich meer fundamenteel te bezinnen op vragen van medezeggenschap. H.M. (Harry) de Lange, hoogleraar toegepaste sociale ethiek aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht, vroeg hem om bij hem een promotiestudie te doen over medezeggenschap. Tweede promotor werd de bedrijfssocioloog H.J. van Zuthem, hoogleraar aan de Faculteit der Bedrijfskunde van de Universiteit Twente en bekend door zijn pleidooien voor vergaande vormen van medezeggenschap. In 1988 promoveerde Plasman op de studie Medezeggenschap in het geding. Een bedrijfspastorale toegepaste sociaal-ethische studie over medezeggenschap. Daarin sloot Plasman aan bij zijn eerste promotor, die in 1966 gepromoveerd was op het proefschrift De gestalte van een verantwoordelijke maatschappij. Volgens dit centrale concept uit de sociale ethiek van de Wereldraad van Kerken is de mens geroepen tot verantwoordelijkheid , maar is vrijheid een noodzakelijke voorwaarde om die verantwoordelijkheid tot gelding te kunnen brengen. Plasmans proefschrift bevat een fundamenteel deel over de sociaalethische concepten van vrijheid en verantwoordelijkheid om zich daarna te richten op de vraag hoe deze zijn terug te vinden in de onderneming. Plasman onderzocht daartoe de ontwikkelingen in de wetgeving op het terrein van medezeggenschap en interviewde vijfentwintig ondernemingsraadsleden. In zijn evaluatie kwam Plasman tot de conclusie dat de machtsverhoudingen in de onderneming zodanig waren dat medezeggenschap voor werknemers maar in beperkte mate mogelijk was en dat zij dus onvoldoende mogelijkheden hadden om hun roeping tot verantwoordelijkheid gestalte te geven.

In 1994 ging Plasman met emeritaat. Hij bleef het arbeidspastoraat met betrokkenheid volgen en was lang kerkelijk en maatschappelijk actief. Het arbeidspastoraat liep echter steeds meer terug. Formatieplaatsen werden opgeheven wegens gebrek aan financiën. Ontkerkelijking bezuinigingen bij de kerken en het grotendeels wegvallen van bijdragen uit het bedrijfsleven eisten hun tol. Op 16 mei 2014 viel het doek met de ‘vaarwelbijeenkomst’ in de Bergkerk in Amersfoort, die georganiseerd werd omdat het landelijk bureau DISK (Dienst in de Industriële Samenleving) van het arbeidspastoraat zijn mandaat teruggaf aan de kerken en tot opheffing overging. Johan Plasman ontbrak op deze druk bezochte reünie. Zijn leeftijd liet het hem niet meer toe om te komen.

Herman Noordegraaf
Dr H. Noordegraaf was bijzonder hoogleraar Diaconaat aan de PThU