Olieputten en pruimenbomen

logoIdW

 

Je kunt veel van de socialistische heilstaten zeggen, maar ze waren goed in spoorwegen. Ook in de Socialistische Republiek Roemenië droeg de Partij, het ‘Levenscentrum van de gehele Natie’, er zorg voor dat het kleinste dorp met een krakende tren personal aangesloten was op de wereld. Van het Gara de Nord in Bukarest vertrokken dag en nacht directe treinen naar Leningrad, Kiev, Chisinau, Parijs en Istanbul. Tjechische en Roemeense diesellocs met rode sterren verenigden de volkeren. In de volgepakte schemerige rijtuigen van de CFR (nicht hinauslehnen / e pericoloso sporgersi) stonk het net als op de stations naar staal, pis en Carpați sigaretten. EU regelgeving heeft inmiddels de laatste verdreven. (Fumatul interzis!)

Karpaten

De 06:05 IC-trein naar Cluj-Napoca staat wat verweesd te wachten op spoor 6. Het station oogt veel te groot voor de paar treinen die nu nog vertrekken, maar er is wel Lavazza koffie. We vertrekken stipt op tijd voor een reis van 497 kilometer in 9 uur en 58 minuten. Met Freddy Mercury nog in mijn oren naderen we als het licht wordt de schoorstenen van oliestad Ploieşti aan de voet van de Karpaten. Het is niet uit te sluiten dat we min of meer in dezelfde trein zitten als destijds Michail Sebastian. Hij was op weg van Bukarest naar Uioara, het eeuwenoude dorp ergens in deze omgeving, dat moest wijken voor de raffinaderijen, boortorens, kantoren en dienstwoningen van de internationale mijnbouwonderneming waar hij voor werkte. Jaren na de verplaatsing van het dorp komen de boeren in opstand tegen het sistematizare van het internationale kapitalisme. ‘Tien jaar lang hebben de boorputten gesproken en nu spreken de pruimenbomen (…) Maar laten we ons niet vergissen. We hebben een hele geschiedenis om in brand te steken, niet drie boorputten. We staan nog maar aan het begin’, schrijft Sebastian in 1934. Het is voor hem een strijd tussen ‘levensfeit en abstractie’. Het komend decennium zal die nog veel doden kosten.

Voorbij de Karpaten begint een andere wereld. Voor wie vanuit het Westen reist, opent zich na het gebergte de laagvlakte van de Donau. De wereld van de Ottomanen, de orthodoxe kerk, de Balkan. Voor wie vanuit het Oosten reist, zoals wij, begint na de Karpaten het glooiende land van Transylvanië, Siebenbürgen. Het Oostenrijk-Hongaarse keizerrijk, katholieke en protestantse kerken, Midden Europa. Vanaf nu dragen de dorpen, steden en rivieren namen in de drie talen die hier al eeuwen gesproken worden: Roemeens, Hongaars, Duits. Op het marktplein van Braşov/Brasso/Kronstadt, de eerste grote stad aan de voet van de Karpaten, een grote Lutherse kerk uit de 14de eeuw. ‘Natürlich sprechen wir Deutsch; wir sind Deutsch’, antwoordde de man toen ik hier in 1989 verdwaalde en de weg vroeg. Het overgrote deel van zijn volksgenoten was toen al lang, voor zover niet gedeporteerd en vermoord tijdens de Stalinistische jaren vijftig, voor harde valuta aan de BRD verkocht.

Vanaf Kronstadt aan de voet van de Karpaten kruipt de trein verder over het spoor van de voormalige kaiserlich-königliche Staatsbahnen naar het Westen. Dorpen met waterputten, boerenwoningen, paarden, wagens. Terwijl de dieselloc staat te zuchten naast een zoveelste stationsgebouw, waaien de slagen van de klok van de protestantse dorpskerk de coupé binnen. Dit is op een vreemde manier ook een thuisland – het ademt het eiland van mijn grootouders, hoe ver de zee ook weg is. De kerken met de banken, de akkers, de lage luchten. Maar dat is natuurlijk romantiek van een verwende stedeling. Het platteland is hier straatarm. EU regelgeving heeft het traditionele boerenleven vermoord. Tegen de EU-tomaten in de Billa, Lidl en Delhaize kan geen marktkoopman meer op. De ravage die de planeconomie heeft achtergelaten is nog overal zichtbaar. Ook in Copsa Mica skeletten van fabriekshallen en overwoekerde industriecomplexen in de herfstzon. De akkers verhullen hier een smerig geheim. Pas in 1992 sloten hier de vooroorlogse koolstoffabriek en metaalsmelterijen die sinds de jaren 30 onafgebroken zware metalen en roet de lucht in braakten. Decennia lang regende het zwart water tot het overal uit de grond kwam. Beroete kinderen speelden in zwarte plassen en kregen kanker. Mannen raakten impotent, vrouwen baarden miskraam op miskraam, en het hele dorp had longen als kettingrokers. Nu liggen de pruimen te rotten op de meest vervuilde grond van Europa. Wie is aansprakelijk voor een failliet systeem en het spoor van vernieling dat het achterliet?

De waardengemeenschap

Net als in de dagen van de Dubbelmonarchie komt ook nu de belofte uit het Westen. Letterlijk. Dit keer is het niet het Keizerlijk Staatsspoor uit Wenen, maar het Belgische Tucrail.be. Stralend betonnen perrons met glazen liften, vers gegrinte sporen en blinkende bovenleidingen zijn op weg naar het Oosten. Het spoor belichaamt een oude naoorlogse belofte dat het Westen naar het Oosten komt met vrijheid, vooruitgang en toekomst, maar de richting van de belofte heeft zich allang gekeerd. Het Oosten wil alleen nog maar naar het Westen en snel ook. Voor een paar tientjes vlieg je van Bukarest, Tirgu Mures, en Cluj naar Dortmund, Eindhoven en London (Luton). Wie weg kan gaat – met een paar badkamers in Amsterdam-Zuid of met een paar weken IT-werk in Duisburg verdien je nu eenmaal meer dan met een jaar ploeteren in het ontvolkte Copsa Mica.

Dit is de infrastructuur van wat de Bulgaarse socioloog Ivan Krastev in zijn opstel Na Europa in navolging van David Goodhart de ‘overal-mens’ noemt; mensen met ‘draagbare, verworven identiteiten, als gevolg van hun successen in opleiding en carrière’. Mensen die leven met de liberale openheid van de Europese Unie. Niet vanuit ideologische overtuiging, maar vanuit de mogelijkheden die ze biedt. Daartegenover staat de ergens-mens. Deze is ‘per definitie steviger geworteld en [leeft] met een toegeschreven identiteit (…) naar gelang de groep en de plaats waar ze thuis zijn’. De ‘overal-mensen’ bevolken de steden, de progressieve politiek, de talkshows, de gay-prides en #MeToo-debatavonden. Ze komen niet naar het plein voor de nieuwe kathedraal in Bukarest, op de partijbijeenkomsten van Orbans Fídesz en staan niet op de rotondes in Frankrijk. Het Brussels Utopia staat lijnrecht tegenover het Nativia dat daar gevierd wordt.

Voor wie hier blijft en droomt van dat Nativia is de EU het zoveelste empire met een kosmopolitische ‘overal’-elite die neerkijkt op de plaatselijke ‘cultuur’ en haar verwoest met haar nieuwe economie. Zo is het hier altijd geweest. De macht kwam in de moderne geschiedenis altijd van buiten. De keizer uit Wenen, de Sultan uit Istanbul, Koning Ferdinand de Hohenzoller, de Russische Sovjet Tsaar. Ze spraken ook letterlijk een vreemde taal. Bij iedere vredesconferentie van de afgelopen honderd jaar hoorden de Roemenen en de Hongaren, en met hen de Tsjechen, Polen, Bulgaren en Grieken het dictaat van de overwinnaars aan. Aan tafels in verre hoofdsteden werd de toekomst van deze volkeren beslist: Wenen, Parijs, Potsdam, Jalta, Moskou en uiteindelijk Brussel. Ieder empire preekte een nieuw impreuna (‘samen’; zie het gelijknamige artikel in IdW 48.3). En altijd was er de economie om de culture dominantie kracht bij te zetten. ‘Het wantrouwen tegen het kosmopolitisme is hier diep geworteld, want was ook het socialisme niet een kosmopolitische, internationale waardengemeenschap, een verbroedering tussen volkeren?’ Krampachtig moesten de verschillen worden ontkend onder de overal gelijke vlaggen van opgelegde verbroedering. Tegen zo’n geschiedenis is de geïdealiseerde herinnering nu eenmaal het beste wapen.

Drie jaar nadat Roemenië was toegetreden, werd de EU tot mijn verbijstering hier al vergeleken met het Stalinisme. Niet alleen door ‘arme achterlijke boeren’, maar ook door weldenkende theologen en studenten. De financiële crisis maakte van Midden- en Zuid-Europa een groot schuldenland, hun inwoners profiteurs. Voor landen zelf voelde het als déja-vu. Brussel (of erger nog: Berlijn) was het nieuwe Moskou. De vluchtelingenstroom uit Syrië maakte dat het Oosten ook moreel in het krijt kwam te staan. Het verlichte liberale Westen won op alle fronten. Hier in deze uithoeken ‘schafft man nichts’.

Bijna in Cluj/Koloszvar/Klausenburg realiseer ik me dat het lied van ‘Freddy Mercuries’ tijdens de kitsch-voorstelling bij fonteinen van Bukarest helemaal niet tot Krastevs ‘ergens-mensen’ in Bukarest was gericht. De mensen voor de nieuwe kathedraal hebben de vragen van het lied allang beantwoord. Zij stellen de vraag aan ons, de ‘overal-mensen’; reizigers over het nieuwe Tucrail.be-spoor. Wie zijn ‘wij’, welvarende tolerante, moderne, liberale, multiculturele, gender-neutrale, EU burgers? Wat is ons antwoord op het beeld dat Houellebecq in zijn romans schetst van de lege liberale tijd, een cultuur waar alles is vermarkt, goddelijkheid tot ‘radicaal exotisme’ is geworden en liefde tot pornografie? Of zijn we allang eenzame solisten die leven met ‘een wanhopig verlangen deel te worden aan een rite’ Wat rest ons nu we al onze ‘pruimenbomen’ hebben omgekapt? Hebben we taal voor het werkelijke gesprek met het nativia van God en vaderland dat hier gepreekt wordt? Wat is ons Utopia meer dan groeicijfers en liberale leegte?

Exact op tijd rijden we Cluj-Napoca binnen. Het is de meest welvarende, bruisende stad van Roemenië. Aan de Theologische Faculteit van deze stad droeg Karl Barth in 1945 zijn KD II,1 op. ‘Sind die Götter nur die Spiegelbilder und Garanten der Bedürfnisse und des Vermögens des in Wirklichkeit einsamen, auf sich selbst und sein eigenes Wollen, Ordnen und Schaffen angewiesenen Menschen? (…) Wer will hier entscheiden?’

Werner Pieterse

W. Pieterse is stadsdominee te Amstelveen

Bronnen:

http://www.tucrail.be/nl/projects/in-het-buitenland/vernieuwing-van-de-stations-in-roemenië

Michail Sebastian, Sinds tweeduizend jaar, Amsterdam 2018, 279

Ivan Krastev, Na Europa, Amsterdam 2018, 45

Michel Houellebecq, Onderworpen, Amsterdam 2015, 164, 133

Karl Barth, Kirchliche Dogmatik II,1, Zürich 1945, 337

(In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 5. 4 mei 2019)