Oerwoorden in de vroege 21e eeuw – naar een nieuw Bijbels ABC
Aan het begin van Hoofdstuk 11 van het Bijbels ABC, Verwachting, houdt Miskotte voor een moment in en stelt terugblikkend vast: ‘we hebben nu ettelijke keren ons bij verrassing gesteld gezien voor oerwoorden van de Heilige Schrift, die wij daarvoor niet zouden gehouden hebben (…). Waarschijnlijk komt dat voort uit onze (…) hebbelijkheid, om onze eigen oerwoorden mee te brengen en als richtsnoer over de heilige teksten heen te spannen. En nu is het eigenaardige, dat die oerwoorden van ons helemaal niet voorkomen in de Schrift.’ Miskotte somt dan zeven oerwoorden op die hij op het oog heeft – eeuwigheid, heelal, natuur, religie, persoonlijkheid, deugd, ideaal – en geeft vervolgens aan hoe in plaats van dit ‘illustere zevental’ geheel andere woorden het feitelijke gebinte van de Schrift vormen. Zo schrijft Miskotte bij óns oerwoord eeuwigheid: ‘van de “eeuw”, en van de eeuwen-der-eeuwen, van de eindtijd, van het leven van de toekomende eeuw wordt gesproken; een tijdloze wereld, zelfs een tijdloze God kent de heilige leer niet’ – en zo verder.
Al ‘onze’ woorden, stelt Miskotte, hebben gemeen dat ze als resultaat van het denken optreden. Daarom zijn ze niet thuis in een boek dat is geschreven niet door denkers maar door naïeve geesten, behept met een primitief levensgevoel en levensbeeld. En dat is niet iets waarvoor we ons behoeven te excuseren, integendeel – en hiermee schaart Miskotte zich bij de culturele avant-garde met zijn oriëntalisme, bij Picasso met verwanten, die een overrijpe westerse beschaving vanuit een toe-eigening van “het primitieve” wilde wakker schudden. De Naam, de Daden, het Woord, de Weg, al die woorden die voorbij zijn gekomen in dit ABC, zijn inderdaad primitief en juist in die primitiviteit door ons te spellen. En waar het denken komt tot begrippen die een in zichzelf rustende toestand aanduiden, tintelen de schriften in al hun vezels van verwachting, van wat nog niet is en dus niet in zichzelf rusten kan. Het leerhuis van 1941 beoogde, in die verwachting binnen te voeren, het leven uit de belofte te oefenen.
Wat ik mij nu voorneem te gaan doen
is het volgende. In de afgelopen jaren, sinds het begin van de Miskotte/Breukelman-leerstoel in 2012, heb ik vijf maal een cursus verzorgd over het Bijbels ABC. Tweemaal werkte ik voor en met predikanten in het kader van het postacademisch onderwijs, driemaal met studenten die in Amsterdam de predikantsmaster volgen. Bij al die vijf gelegenheden werkte ik met een eindopdracht, zij het dat de formulering daarvan de ene keer wel iets anders kon luiden dan de andere. De eindopdracht bedoelde een eerste verkenning te bieden van een nog te schrijven Bijbels ABC voor de vroege 21e eeuw, gelijk nu ook de titel van deze voordracht luidt.
De stappen waren steeds de volgende. Eerste vraag: welke zijn nu ‘onze’ oerwoorden? Het accent kon daarmee meer liggen op de oerwoorden die in onze culturele situatie rondzingen en haar typeren, of meer op de woorden waarvan onze cultuur veronderstelt dat zij karakteristiek zijn voor de Bijbel, zo die cultuur nog enige betrekking tot die Bijbel kent. De deelnemers (doorgaans rond de twaalf per cursus) noteerden ieder voor zichzelf twee of drie dergelijke oerwoorden en postten die in de digitale leeromgeving, liefst met enige verantwoording waarom juist deze woorden. In een werksessie namen we dan de lijst door, zuiverden woorden uit en probeerden uit de longlist een zevental woorden te destilleren – ongetwijfeld heel wat minder illuster dan het zevental dat Miskotte de cultuur die hij ademde liet aanvoeren. Bij die zeven zochten we daarop zeven Bijbelse contrastwoorden. En tenslotte stelden we de volgorde vast waarin we die contrastwoorden zouden moeten plaatsen om tot een met de Bijbelse woordstructuren corresponderend en didactisch verantwoord nieuw Bijbels ABC te komen.
Het verzoek hier vanmiddag over dit thema te spreken nodigt mij ertoe uit, de oogst van deze cursussen met u te delen. Ik eer mijn cursisten ook graag door hun arbeid aan u voor te leggen. In een eerste ronde bericht ik, hoe de groepen zich in grote lijnen verhielden tot de zeven woorden die Miskotte in 1941 voor ónze grondwoorden hield. In een tweede ronde spreek ik van hetgeen mensen nu zouden verwachten tegen te komen wanneer ze de Bijbel openslaan, en welke Bijbelse grondwoorden, in welke volgorde geplaatst, we met het oog daarop in een leerhuis van nu zouden moeten spellen. In deze tweede ronde oriënteer ik mij goeddeels op de uitkomsten van de meest recente keuzecursus in de masteropleiding: een collegereeks die om allerlei redenen nogal rommelig en chaotisch verliep, en waarin de groep naar mijn bevinden alsmaar geen groep werd, maar waar uitgerekend bij de eindopdracht toch opeens de Geest in de raderen ging ruisen.
Het ‘illustere zevental’, vanuit de huidige culturele situatie bezien
‘Eeuwigheid’. Hier berichtten predikanten en studenten in grote eenstemmigheid: dit is geen thema meer. In zekere zin heeft de moderne theologie, die benadrukt dat de schriften geen vlucht uit de werkelijkheid bedoelen maar een boodschap voor déze wereld bieden, en heeft ook Miskotte die aan dit inzicht sterk bijdroeg, overmatig succes gehad. Boëthius, met zijn hoge omschrijving van eeuwigheid als ‘een volledig, gelijktijdig en volkomen bezit van een onbegrensd leven’, is volledig achter de horizon verdwenen. Er is bij velen wel een interesse in een leven na de dood en in verschijnselen waarin een dergelijk leven zich aankondigt, maar daarbij houden hoop op verlenging van dít leven zo lang mogelijk en angst voor verveling en onttakeling die dan zouden intreden elkaar in evenwicht. Met God heeft het, bij de bricolage van suggesties overal vandaan, lang niet altijd te maken. En de door Miskotte voltrokken wending, waar de eeuw-die-komt als veelbelovende, gans andere toekomst alle gewicht krijgt, lijkt ook onwerkzaam geworden, nu de leus ‘deze wereld ánders’ vooral vermoeidheid oproept.
‘Heelal’. Charles Taylor heeft in The Secular Age duidelijk gemaakt, dat er een groot verschil bestaat tussen de in zich besloten kosmos van de antieken, en de onafzienbare, oneindig open en alsmaar uitdijende sterrenwereld van de moderne astronomie. Zeker kan ook de laatstgenoemde een ontzetting en bewondering oproepen van religieuze aard, maar nauwelijks nog als geborgenheid, of het moest zijn in de neo-alchemistische idee van een uiteindelijke formule die de ‘theorie van alles’ gaat bieden. Dat het Bijbelse spreken van de hemel boven de aarde tot een geheel andere taalorde behoort, lijkt mij voor ons nog onmiskenbaarder te zijn dan het voor Miskotte al was.
‘Natuur’. Of, naar de beleving, de natuur vooral nog optreedt als de ‘in eigen wetmatigheid ongestoorde samenhang van krachten’, zoals Miskotte daarvan sprak, vraag ik me af: vondst volgt op vondst, al grotere complexiteiten komen aan het licht, en we worden dus steeds gestoord, wat niet wil zeggen dat het van Godswege geschiedt. Wel is er hier en daar onvrede met een zich absoluut stellend fysicalisme (‘wij zijn ons brein’), maar ook wanneer dat vraagt om een nieuw doordenken van de menselijke geest is daarmee nog niet per se om theologie gevraagd. Ondertussen gaan mensen de strijd tegen oorzaken en gevolgen van de klimaatverandering – in de wisselwerking van de mens met de natuurlijke omgeving waarvan hij zelf deel uitmaakt – nogal eens vanuit allerlei religieuze impulsen aan; daarbij is de Bijbelse impuls er één, en bepaald niet onomstreden.
‘Religie’. Alom is er aandacht voor spiritualiteit, meestal los van de vraag welke spiritus het innerlijk dan aanblaast, maar deze is bij voorkeur ongebonden. Religie echter als ‘bijzondere gezindheid van de ziel’, waar Miskotte van spreekt, veronderstelt een grotere continuïteit in het innerlijk leven dan de huidige spektakelmaatschappij toestaat. En waar religiositeit tot een godsdienst wordt, gereguleerd en institutioneel ingebed, ziet men veelal onmiddellijk repressie en geweld opdoemen. Zo’n godsdienst, steeds vaker weer – óndanks Miskotte – ‘monotheïsme’ genoemd, meent men dan weer wel in de Bijbel aan te treffen.
‘Persoonlijkheid’. In de 19e-eeuwse zin van het woord, als een diepere geestelijke werkelijkheid die zich ontvouwt en vormt, lijkt de persoonlijkheid verdwenen. Wel is er wat (opnieuw) Charles Taylor noemt ‘The Age of Authenticity’: ieder mens een Rousseau in zijn diepste ik, met een onaantastbare identiteit die op respect van de anderen aanspraak maakt. Deze kan tot expressie komen, maar de grote vraag is of zij ook aan te spreken valt (wat het ‘personalisme’ van de jaren twintig tot vijftig juist wel veronderstelde).
‘Deugd’. Hier lijken mij de taal van de wetenschap en die van het dagelijks leven uiteen te gaan. In de ethiek is zij dankzij Alistair MacIntyre helemaal terug, omdat karaktervorming (gekoppeld aan een levensverhaal) beter werkt in het morele leven dan abstracte plicht. Maar breder in de cultuur lijkt ‘werken aan jezelf’ meer met een voor hoogst persoonlijk gehouden keuze dan met oriëntatie op morele waarden verbonden te zijn. En al zien we bij golven een nieuwe nadruk op fatsoen opkomen bij de één – die bij reflex meteen dan ook een nietzscheaanse weerzin daartegen oproept bij de ander –, sinds het naoorlogse christelijk-humanistisch compromis van de ‘rechten van de mens’ slijt en in steeds bredere kring met cynisme wordt bezien, is het volledig onhelder waarin dat fatsoen dan zou zijn gefundeerd. Bovenal in conventie, vermoedelijk.
‘Ideaal’. Er is, zeker, bewonderenswaardige inzet – een crowdfunding, een zomer op Lesbos; een actie voor vluchtelingen, voor sans-papiers, voor oorlogsslachtoffers en voor al die anderen – hier en daar, meestal voor een overzienbare tijd. Maar er is niet, zoals George Steiner vaststelt, enige ideologie waar de jeugd van Europa voor warmloopt. En gezien de scherven waar de ideologische bevlogenheid van mijn naoorlogse generatie op uitliep valt dat ook alleszins te begrijpen. Alleen, als het ideaal al bijna niet meer kan, hoe moet het dan met datgene dat Miskotte daar in de schriften tegenover ziet staan: met het gebod?
Wat wordt nu de Bijbel verondersteld hiertegenover te bieden? Daarover de volgende keer.
Rinse Reeling Brouwer
Dr R.H. Reeling Brouwer is em. predikant en o.m. bijzonder hoogleraar voor de leerstoel Miskotte/Breukelman.