Oekraïne en de vrede Gods die alle verstand te boven gaat

In mei 2015 schreef ik in dit blad over Poetins annexatie van de Krim. Ik vroeg mij af of dat niet een stevige reactie van de rest van de wereld vereiste. Ik liet mij daarbij inspireren door de brief die Barth in 1938 vlak voor het sluiten van het verdrag van München aan Hromadka schreef. Zo’n stevige reactie kwam er niet. Net als toen heeft dat tot een verdere escalatie geleid. Laat ik direct aan het begin duidelijk zijn. Ik acht het begrijpelijk dat Oekraïne zich met hulp van andere landen tot het uiterste verdedigt. Waar ik minder gerust op ben, is de dynamiek waarin we langzaam maar zeker terecht dreigen te komen of reeds verstrikt zijn. Het gaat niet alleen meer om Oekraïne, maar in toenemende mate om de Oost-West tegenstelling. Het Oosten, gepersonifieerd in Poetin, moet teruggedrongen, ja verslagen worden. Nog dringender dan bij de annexatie van de Krim is voor de kerk de vraag hoe daarop gereageerd moet worden. Voordat ik aan dit artikel begon, heb ik voor de zekerheid even op de site van de landelijke kerk gekeken. Gelukkig er is aandacht voor Oekraïne. Gemeenten worden voorgelicht hoe zij het beste vluchtelingen kunnen opvangen en er wordt natuurlijk voor de vrede gebeden. Met alle waardering vind ik dat toch te mager. Moet er toch ook niet iets gezegd worden over de oorlogsdynamiek? Betekent zwijgen daarover niet heimelijke instemming?

Opnieuw te rade bij Barth

Ik ging opnieuw te rade bij Barth. In 1946 hield hij een lezing waarin hij ingaat op de Oost-West tegenstelling en de rol van de kerk daarin. Hij wijst er de kerken op dat zij bij de beoordeling van de houding jegens het communisme steeds voor ogen moeten houden dat dat de vorm is van een dieper liggend conflict. Dat conflict is eeuwenoud. Het is een machtsconflict tussen aan de ene kant de Slavische volken van Europa en aan de andere kant de niet Slavische, meer westerse landen van Europa. Wat zij volgens Barth gemeen hebben is dat zij zich beide opwerpen als de beschermer van de cultuur van het oude Europa. In hun retoriek zoeken zij niet de oorlog, maar komen zij op voor vrede in Europa. Er is voorlopig geen reden, stelt Barth, daar niet vanuit te gaan. Wat beide partijen ook gemeenschappelijk hebben is de vrees dat zij door de ander “eingekreist und bedroht” (127) worden. Waarbij het historisch zo is, dat het Oosten meer in het defensief gedrukt is en wordt dan het Westen. Dat roept onvermijdelijk een tegenreactie op. Dat was toen na de oorlog het geval. Toen was er, zegt Barth, sprake van een “mächtig von Osten nach Westen zurückdrängenden und zurückschlagenden Slawentums”. Meer nog dan het communisme, is een nationalistische ideologie de motor van het conflict; een ideologie die door de Russische kerk gesteund wordt.

De vraag die Barth in zijn opstel beantwoordt, is hoe de kerk zich in dit conflict opstelt. Op die vraag geeft hij een duidelijk antwoord. De kerk kiest geen partij in dit conflict maar zoekt onvermoeibaar naar mogelijkheden om het conflict te matigen, naar mogelijkheden van vrede. Dat doet de kerk niet omdat zij allemansvriend wil zijn. Zij doet dat omdat zij weet heeft van de in Christus openbaar geworden definitieve overwinning op het kwaad. Dat gaat voorop. Daarvan getuigt zij. Het kwaad is overwonnen. Geen macht op aarde kan dat ongedaan maken. In de aardse conflicten gaat het dan ook nooit om een strijd van het absoluut goede tegen het absoluut kwade. In elk conflict blijft de kerk ontspannen getuigen van de vrede van God, ook al kan dat, juist omdat er geen partij gekozen wordt, in het uiterste geval lijden met zich meebrengen. De kerk verspeelt haar evangelische vrijheid als zij toch partij kiest. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, omdat de druk op de kerk zich aan te passen juist in spannende situaties groot kan zijn. Barth laat er in zijn tijd geen twijfel over bestaan, dat hij maar weinig sympathie heeft voor de wijze waarop het communisme van zijn dagen zich manifesteert. Toch weigert hij mee te gaan met het westerse anticommunistische front van zijn dagen. Hij blijft kritisch vragen stellen zowel in het Westen als in het Oosten.

Als kerk positie bepalen

Barths opstelling kan ons als kerk helpen in onze dagen in het huidige conflict onze positie te bepalen. Temeer omdat het huidige conflict te maken heeft met dezelfde dynamiek die Barth onderkende. Net als toen is de verleiding groot als kerk in het huidige conflict partij te kiezen. Net als toen is de opstelling van het Westen voor de kerk in het Westen vanzelfsprekend en die van het Oosten ons vreemd. Barth riep de kerk van zijn dagen op nuchter te blijven, niet mee te doen met de oorlogsretoriek. Zou dat de kerk in onze dagen ook niet passen? Betekent dat dan geen veroordeling van de inval van Rusland in Oekraïne en geen veroordeling van de Russisch orthodoxe kerk die de inval steunt? Geenszins! Daar kan de kerk alleen maar nee tegen zeggen. Steun moet betuigd worden aan de Russisch orthodoxe priesters die in een verklaring kritiek hebben op de patriarch die de nationalistische politiek van Poetin niet wil veroordelen. Daarbij verwijzen zij naar de ook voor onze kerk richtinggevende verklaring van Barmen.

Het punt waar het mij om gaat is dat als het daarbij blijft en de kerk verder zwijgt deze steun een stap in de verdere polarisatie is. Getuigen van Jezus Christus betekende voor Barth niet partijkiezen, maar zoeken naar mogelijkheden van vrede. Betekent dat in onze situatie niet dat de kerk die de inkapseling van de oosters-orthodoxe patriarch hekelt, kritisch ook naar zichzelf kijkt? Barmen geldt immers ook voor haar. Hoe zit dat bij ons? Onderscheiden wij ons als kerk van andere partijen in het huidige conflict, die pal achter het westerse beleid staan? Hoe zit het met ons geloof en met onze theologie? Belijden wij Jezus Christus als Heer en beoordelen op grond daarvan de gebeurtenissen, of zijn die gebeurtenissen het kader waarbinnen wij belijden? Is voor ons als kerk het democratische, westerse denken zo vanzelfsprekend geworden dat het aan het belijden vooraf gaat?

Het zijn vragen die nu gesteld moeten worden. De kritiek op het Oosten wint aanzienlijk aan kracht als het getuigenis van de westerse kerk niet klinkt als een christelijke echo van het westerse beleid. Dat vraagt om nuchterheid, nuchtere analyse, betoogde Barth. Dat geldt onverkort in onze dagen. Is er niet alle reden voor de kerk om grote vraagtekens te zetten bij de steeds luider klinkende roep om nog meer wapens, nog meer sancties? Wat draagt dat bij aan ontspanning en vrede? Daarmee verbonden: Is het niet de taak van de kerk om in onze eigen samenleving enig begrip op te brengen voor de oosterse angsten om door het Westen ingekapseld te worden? Worden die angsten in het Oosten niet gevoed door de politiek en de ontwikkelingen van de afgelopen decennia? Tot voor kort reikte de invloed van Rusland tot op enkele honderden kilometers van onze grens, nu is die grens honderden kilometers naar het oosten opgeschoven. Wordt de kritiek van de kerk op het Oosten niet sterker als zij zich in de eigen samenleving kritisch(er) opstelt?

Zeker, de kerk is in vergelijking met de tijd dat Barth zijn lezing hield nauwelijks nog een factor van betekenis. Zij is klein geworden en verkeert in de marge van de samenleving. Maar dat kan en mag toch geen argument zijn om nu te zwijgen als het om politieke zaken gaat. Of de kerk nu groot of klein is, de politieke dienst aan God waarvoor Barth pleitte blijft tot haar opdracht behoren. Kortom, de tijd dat de kerk alleen maar oproept tot gebed en tot opvang van vluchtelingen lijkt mij langzamerhand wel voorbij.

At Polhuis

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 8. 20 augustus 2022.