Neo Rauch

logoIdW

CULTUREEL GEWICHTAflevering 24

 

Ruim zestig schilderijen zijn er in museum De Fundatie te zien van schilder Neo Rauch. Hij is geboren in 1960, een exponent van de Neue Leipziger Schule, en na de val van de muur is zijn ster snel gerezen – zeker in de Verenigde Staten, daar werd hij uitgeroepen tot ‘de belangrijkste Duitse schilder van dit moment’. Neo Rauch studeerde aan de Hochschule für Grafik und Buchkunst, in een tijd dat Leipzig nog ver weg lag van de internationale kunstwereld. Hij kreeg er les van Arno Rink, die zijn studenten de liefde voor figuratieve schilderkunst bijbracht. Dankzij Rink ontstond er in Leipzig een nieuwe generatie figuratieve schilders, de Neue Leipziger Schule, die vanaf de jaren negentig succesvol werd. Toen Brad Pitt een miljoen dollar neertelde voor een van Rauchs schilderijen wilde plots iedereen iets van hem kopen.

 

Dromos

De tentoonstelling in Zwolle heeft een intrigerende titel meegekregen: dromos. Die term komt uit het Oude Egypte en staat voor een toegangsweg naar een tempel met aan weerszijden een rij sfinxen. De schilderijen van Rauch vormen evenzovelen sfinxen die je toegang verlenen tot, ja tot wat eigenlijk?

De tentoonstelling is chronologisch opgebouwd. In de beginfase van Rauch vallen de typische ‘oostblok’ – of Leipziger – kleuren op: kraplakrood, citroengeel, smaragdgroen. Ook valt er, en dat gaat eigenlijk de hele tentoonstelling door, vanuit de schilderijen een zeker somberheid, om niet te zeggen troosteloosheid over het leven. Je ziet van alles op de schilderijen dat aan de streek doet denken: glooiend bosrijk landschap met hier en daar een huis met een puntdak, een agrarische maatschappij waarin de eerste technologische vernieuwingen te zien zijn, wonderlijke figuren soms met oude dophoeden en pandjesjassen die op de opvallend grote schilderijen van Rauch ook bewust (zeer of weinig) prominent zijn afgebeeld, oude fabrieken met vreemdsoortige architectonische uitvindingen die doen denken aan het tijdsgewricht van het communistische Oostblok. Het onverwachte, haast sfinxachtige van de figuren in Rauchs schilderijen – een medebezoeker zei: het is een soort Hieronymus Bosch anno de 21ste eeuw – en van de misleidende titels van zijn schilderwerken, wil je vaak bewust op een verkeerd been zetten. Het is alsof zijn schilderijen de kijker brengen naar een herkenbare, haast nostalgische wereld, die na een eerste gevoel van houvast, bij nadere beschouwing verwarring en ja, ook verontrusting veroorzaakt. Het menselijk bestaan in al zijn gelaagdheid, in interactie en in isolement, komt ons als het ware tegemoet in vele gedaanten, vaak geworteld in het Midden–Europa van vervlogen tijden.

Geen interpretatiedwang

Zowel op de website van als op de tentoonstelling in De Fundatie zijn ook woorden van en interviews met Rauch te vinden, zodat je ook wat meer over de man achter de schilderijen aan de weet kunt komen – al zal iedere geslaagde schilder natuurlijk vooral zeggen dat zijn schilderijen zelf spreken. Mij sprak aan dat hij sommige schilderijen die hij lang niet had gezien, nu weer op de tentoonstelling in Zwolle onder ogen kwam en dat zelf ook spannend vond. Toen hij samen met echtgenote Rosa Loy – ook kunstenaar, die momenteel exposeert in Assen – naar Zwolle kwam, gaf hij niet alleen aan de vijftig (!) verzamelde journalisten uit binnen- en buitenland geduldig en vriendelijk antwoord in haast poëtische volzinnen, maar toonde hij zich zelf ook verrast na een eerste ronde over de tentoonstelling. Hij was bang dat de schilderijen zouden tegenvallen, omdat olieverf dertig jaar nodig heeft om goed te drogen. “Maar de meeste werken zijn beter geworden,” vertelde hij. “Want ik beschouw ze als ‘Kreaturen’, als levende wezens. Ze ademen, zetten uit, hebben tijd nodig om te rijpen, zowel materieel als inhoudelijk… Als een kunstwerk niet houdt, is het de moeite van het bestaan niet waard.”

Nog twee andere uitspraken – ben ik dan toch meer een man van woorden dan van beelden? – van Rauch geef ik hier door. “Het schilderen is als schaakspelen tegen mezelf. Bij elke streek moet ik reageren op de vorige; de ene keer overheerst de ratio, een andere keer het gevoel… Het eindresultaat moet zo’n sterk beeld zijn dat het de kijker ‘meezuigt’, zich vasthaakt in het onderbewustzijn.” En ik moet zeggen: dat dóet het werk van Rauch. Met sommige wonderlijke voorstellingen op je netvlies én met een hoofd vol vragen verlaat je de tentoonstelling.

Een andere uitspraak, die ook iets verraadt van de veelheid van interpretaties die er blijkbaar over zijn schilderwerken bestaan, zowel in waarderende als in verguizende zin: “Ik probeer me te onttrekken aan het vastleggen van de dingen op de as van de tijd door interpretatiedwang. En ik wil ook niet dat ik verantwoordelijk zou worden gemaakt voor reflectorische of politieke doelstellingen van welke aard dan ook.” In de context van het postmodernisme en post-communisme een alleszins verstaanbare uitspraak, bovendien geheel in de lijn van de Neue Leipziger Schule – maar voor mij als bezoeker riepen zijn schilderijen nu juist dát in me wakker.

Vader

Bij het hierbij afgedrukte schilderij hoort een verhaal. Neo Rauch was vier weken oud toen zijn ouders op 15 mei 1960 stierven bij een treinongeluk in Leipzig. Hanno en Helga Rauch waren beiden student aan de Hochschule en respectievelijk 21 en 19 jaar jong. Neo groeide op bij zijn grootouders in Aschersleben. Hij heeft soms het gevoel dat hij een soort reïncarnatie is van zijn vader, zegt Rauch. “Ik heb onbewust altijd het gevoel gehad dat ik iets moest afronden wat door het noodlot vroegtijdig gestopt was.” Als kind werd hij omringd door de kunstwerken die zijn vader had nagelaten. “Het hoorde bij mijn alledaagse leven, bij het interieur waarin ik opgroeide, bij mijn grootouders thuis. Pas veel later, toen mijn eigen zoon 21 werd, besefte ik hoe jong mijn vader was toen hij stierf. En hoe volwassen hij al was als kunstenaar.”

In 2016 maakte Rauch een dubbeltentoonstelling van zijn eigen werk en dat van zijn vader, in de Grafikstiftung Neo Rauch die hij heeft opgericht in Aschersleben. Op de kaft prijkt een houtsnede – een zelfportret van Hanno Rauch, met stoere blik en scherpe kaaklijn. “Hij moet wel een zeer zelfbewuste jongeman geweest zijn,” verzucht Rauch. “Vooral de serie waar hij mijn moeder geportretteerd had, vond ik zeer aangrijpend. Zo’n groot liefdespaar.” Het schilderij Vater (2007) is een zeldzaam autobiografisch werk, waarin een jongeman een kind met een volwassen gezicht in zijn armen draagt. Bijna een klassieke piëta. Wie de zoon is en wie de vader, is niet helemaal duidelijk. Maar ze troosten elkaar, zoveel is zeker.

Overigens: in 2017 overleed Arno Rink. Rauch noemde hem ‘mijn kunstvader’ en zegt van hem: “Een geboren schilder zoals je ze nauwelijks meer ziet. Tegenwoordig is de schilderkunst slechts een van de vele opties. Dat doet men een tijdje, en dan stapt men weer over op video of performancekunst. En alles is half-goed. Niets is werkelijk bezield of buitengewoon. Ik geloof dat de schilderkunst ziek wordt als je haar niet tot levensvervulling maakt. Ze is een humeurige heerseres, ze wil bediend worden, dag en nacht. Een leven lang.”

Peter Verbaan