Nadenken over missionair werk in een post-christelijke situatie

logoIdW

 

Missionair kerk-zijn is al jaren ‘hot’. De Protestantse Kerk zet er vol op in. ‘De kerk naar buiten’. Pionieren. Het wordt met kracht naar voren gebracht. Veel minder aandacht is er als ik het goed zie voor theologische bezinning erop. Waarom moet de kerk naar buiten, en waarmee? Wat is het doel, de motivatie, de boodschap? De sterkste motivatie, het meest urgent voor missionair werk is ‘het redden van zielen’, zeker als dat van ‘de eeuwige verlorenheid’ is. Dat is uiteraard niet de theologie voor de breedte van de Protestantse kerk. Maar wat dan wel? Dat blijft toch vaak vaag.

Vaak worden ontkerkelijking of krimp en missionair werk in één adem genoemd (en hetzelfde geldt in mindere mate voor vergrijzing en verjonging). En ook de term ‘kerkgroei’ suggereert dat het gaat om het voortbestaan, het overeind houden van de kerk, om het werven van nieuwe leden. Omdat kerk-zijn zelf niet vanzelfsprekend is, en het helder houden waar het in de kerk om gaat een heel werk is, kan de hoop op groei in ledenaantal zomaar op de voorgrond komen te staan.

Een andere motivatie wordt ingegeven door de reli-markt. Er is alom vraag naar zingeving en spiritualiteit, en heeft de kerk dan niet eigenlijk het beste aanbod? De missionaire kerk en de pioniersplek begeven zich veelal op die reli-markt, met de bijbehorende taal van behoefte, doelgroepen en marketing. Natuurlijk weet men in de kerk dat geloof of het evangelie geen product is. En als de kerk die taal van de markt blijft gebruiken kan dat niet zonder gevolgen blijven. Maar belangrijker nog is de vraag of het in de kerk primair om zingeving en spiritualiteit gaat.

Paulus als missionair rolmodel

Als ik het goed zie vatten velen missionair werk op zoals de zendingspraktijk van Paulus: de wereld in met een boodschap. De ontkerkelijkende wereld wordt weer zendingsveld als in de tijd van Paulus, want men is onbekend met of vervreemd van het evangelie. Op dat zendingsveld is het doel van de verkondiging om individuen tot geloof te brengen. De ander moet gaan geloven als jij. Dat klinkt in onze tolerante en relativerende tijden wat onaangenaam, maar het komt daar wel op neer. Je gaat om de ander aan jezelf gelijk te maken, in religieus opzicht.

Dat blijkt in de praktijk erg lastig. Ook zeer missionaire kerken slagen er maar zeer beperkt in werkelijke ‘bekeerlingen’ te maken. Veel groei van kerken gaat ten koste van andere, of bestaat uit afgehaakte gelovigen. Allemaal niet onbelangrijk natuurlijk, maar minder dan men hoopt en beoogt. Waarschijnlijk heeft dat met de postchristelijke situatie te maken, of beter: dat het met dat ‘post-’ nogal meevalt en dat er vooralsnog veel christelijks is achtergebleven, zeker als het gesprek komt op religieuze beseffen en morele waarden en normen. Vergeving en liefde hoeft men niet van de kerk af te nemen.

Ik vermoed daarom dat dat naar Paulus gemodelleerde zendingsidee ook niet adequaat is in de huidige post-christelijke context. Die deels post-christelijke, maar nog gekerstende cultuur is een heel eigensoortig zendingsveld. De meesten zijn daarin veel minder onbekend of vervreemd van het evangelie dan in de klassieke zendingssituatie, die een confrontatie is met het heidendom en een onbekendheid met Jezus Christus.

Zending als het aangaan van gemeenschap

Jezus typeert zijn eigen zending als gericht op de ‘verloren schapen van Israel’ (Mat. 15:24). Dat doet hij wel in een heel andere context dan de onze, maar het geeft te denken en misschien kan het helpen in onze bezinning op missionair werk. Juist in een post-christelijke situatie, want dat betekent toch dat men op afstand is geraakt, dat men nolens volens iets verloren heeft.

De figuur Zacheüs is door Tomas Halik naar voren gehaald als een wezenlijk type dat we in missionair werk tegen kunnen komen (zie zijn Geduld met God). De ontmoeting van Jezus met Zacheüs is interessant om over door te denken. Wat gebeurt er tussen Jezus en Zacheüs, en wat zou dat missionair kunnen betekenen? Jezus ziet Zacheüs, hij spreekt hem aan en zoekt gemeenschap met hem. Afgaande op het verhaal doet Hij dat zonder oordeel, boodschap of verkondiging. Wat Halik mooi naar voren haalt, is dat zoeken van gemeenschap en het aandachtig luisteren naar de ander, de buitenstaander, de andersdenkende en

-gelovende, de twijfelaar. Die aandacht, die liefde en het zoeken van gemeenschap lijken me wezenlijk voor Jezus’ ontmoetingen, voor Jezus’ zending.

Misschien maakt Jezus de ander in een bepaald opzicht ook gelijk aan zichzelf. Belangrijker is echter de gemeenschap die Jezus zoekt en sticht met hen die eruit liggen, waardoor hij aan hen gelijk wordt: ook Jezus wordt een outcast. Jezus verandert zelf ook, zo niet innerlijk dan toch zeker relationeel. Ik weet niet of dit ook is waar Paulus naar verwijst als hij schrijft dat de zondeloze Jezus tot zonde is gemaakt (2 Kor. 5:21).

Jezus zoekt en sticht gemeenschap, als hij die niet eenvoudigweg herstellen kan (want waar de ene weer wordt opgenomen – Zacheüs, de verloren (jongste) zoon – ontstaan ogenblikkelijk ergens anders breuken – de morrende omstanders, de oudste zoon). Zo is Paulus’ zending natuurlijk ook te omschrijven: als het stichten van gemeenschappen, juist waar de uitsluitend Joodse gemeenschap breekt.

Dit gemeenschap stichtende kan ook een manier zijn om van redding te spreken. Jezus zoekt en redt de verlorene, dat is degene die is losgeraakt van een werkelijke levensgemeenschap. Alleen zo kan die gemeenschap ook werkelijk levensgemeenschap zijn, dat wil zeggen: voldoende open en levend, niet verbitterd, geen mensen opgevend. Jezus redt dus ook de ware gemeenschap en de daadwerkelijke solidariteit. Zo is Jezus de messias, de redder. Niet omdat Hij als zodanig beleden of onderschreven wordt. Zijn redding voltrekt zich.

Christelijke identiteit

Zou dat missionair werk kunnen zijn? Het lijkt natuurlijk enkel sociaal: een gemeenschap. Is dat kerk, is dat wel christelijk? We hechten natuurlijk aan identiteit en profiel. Hier hoef je toch niet christelijk voor te zijn? Maar als het eigenlijk christelijke in de kwaliteit, het soort gemeenschap zit – onbaatzuchtig, onvoorwaardelijk, barmhartig en rechtvaardig – dan blijkt de schijn van het enkel sociale bedrieglijk.

Ik weet het niet, en leg het als vraag in het midden: of dit een in onze post-christelijke situatie passende manier van missionair werk is. Het zijn van zo’n gemeenschap en het zoeken van een dergelijke gemeenschap met hen die daar niet (meer) bij horen. Als onze cultuur nog niet ontkerstend is, zouden we mensen buiten op die manier kunnen herinneren aan dat wat hier verkondigd en in allerlei vormen tot in praktijk is gebracht. De meerderheid inmiddels voor wie geloof, evangelie en kerk verloren zijn gegaan zouden we wellicht kunnen opzoeken. We zouden hen redden van het overgeleverd zijn aan de toevallige relaties en gemeenschappen. Misschien is het nog niet te laat om missionair werk op te vatten als een terugroepen. Niet naar de jaren ’50 en de zuilen, maar de gemeenschap van liefde en het evangelie.

Want wat is het toch dat Zacheüs tot zijn spontane ommekeer brengt? Is het niet dat hij herinnerd wordt aan wie hij is, lid van het volk, van die gemeenschap die tot een bijzondere manier van samenleven bestemd is? Jezus herinnert hem daaraan, door die gemeenschap te belichamen en Zacheüs simpelweg als lid daarvan tegemoet te treden.

Of dit de missionaire praktijk verder helpt, weet ik niet. Misschien biedt het een onderbouwd perspectief voor Protestantse gemeentes, waar men met ‘redden’ en ‘evangeliseren’ niet meteen uit de voeten kan. Op deze manier zou men weloverwogen als ‘kerk naar buiten’ kunnen gaan, en daar ook werkelijk kerk, lichaam van Christus bij blijven.

Coen Constandse