Mozes vraagt iets te veel (meditatie)

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)‘Laat mij toch uw majesteit zien’

Exodus 33:18

Bisschop Eusebius van Byzantium kreeg op een dag een brief van een voorname dame. Ze was de zuster van keizer Constantijn de Grote, prinses Christina. “Kunt u mij vertellen hoe het gelaat van Christus was?” Ze dacht dat deze herder en historicus van de kerk daarop wel zou kunnen antwoorden.

Maar de bisschop was ontdaan en boos. Hij sloeg in zijn antwoord een hoge toon aan tegen hare keizerlijke hoogheid en riposteerde: “Uw verzoek is geheel verkeerd. Wie Christus aanbidden, moeten hem in geest en waarheid aanbidden”.

Israël hield het niet meer, toen Mozes lang op de berg vertoefde. Ze maakten een gouden beeld van hem – en hadden al hun goud daarvoor over. Mozes, in toorn ontstoken bij het zien van zoveel ontrouw en ongeloof, is opnieuw de berg opgegaan om Gods aangezicht te zoeken. Het gebed dat volgt is een gevecht, een strijdgesprek. Mozes houdt vol als een kind, die iets gedaan wil krijgen van een ouder en daarbij behendig met eerdere toezeggingen schermt: “Maar u heeft toch vorige keer zelf gezegd: ik zal voortaan…”

Het zijn vermetele vragen. Kernvragen ook: “Als u niet zelf meegaat…”. Als je naar het antwoord kijkt, dan blijkt dat God steeds opnieuw toezegt te doen wat Mozes vraagt. Al vragend en vechtend beroept Mozes zich op Gods eigen woorden.

Dan gaat hij nog een stap verder. Eén te ver? “Doe mij toch uw majesteit zien”. Het is alsof hij de vraag van zijn volksgenoten onderaan de berg overbrengt. Niemand lijkt zo intiem te verkeren met de Hoogheilige als Mozes, maar nog lijkt hij niet tevreden. Zo gek is het dan toch niet wanneer wij ertegenaan lopen?

Nog komt God Mozes tegemoet. Niet dat hij Gods aangezicht zal zien. De Eeuwige blijft soeverein. Maar Mozes wordt niet met een kluitje in het riet gestuurd. Ook niet bestraft voor zijn lef. Gods majesteit – heerlijkheid (HSV/NBG), glorie (NV) – Gods kabod zal Mozes in het voorbijgaan, van achteren aanschouwen. Gods aangezicht zelf niet, “want geen mens kan Mij zien en in leven blijven” (vs 20). Al heeft Mozes (vs 11) wel “van aangezicht tot aangezicht tot God gesproken” (HSV/NBG), “persoonlijk, als met een vriend” (NBV21).

Gods heerlijkheid keert als kernbegrip weer terug als het in het Nieuwe Testament over Jezus Christus gaat. Gods ja tegen ons. God zegt Ja tegen Mozes, ja tegen het meegaan met zijn halsstarrig volk. Zelfs ja tegen het zien van zijn heerlijkheid. Al kunnen wij God alleen ‘hintennachschauen’. Van achteren – in woord, doop en avondmaal. Of inderdaad: in geest en waarheid..

 

Peter Verbaan

In de waagschaal, jaargang 52, nr. 11, 18 november 2023