Meditatie over de Wet

logoIdW

 

I

Ik probeer na te denken over de werkelijkheid van de Wet. Omdat ‘thora’ iets anders is dan ‘nomos’ of ons burgerlijk wetboek, schrijf ik deze met een hoofdletter W. Daar zit iets strengs in. Maar ook iets personalistisch, als de stem van God zelf. En beide zijn waar. De Wet is van zoveel gewicht, dat God haar als het ware met twee handen geeft, als een geschenk waarvan Hij zegt: pas op, laat haar niet vallen, want zij is heilig. En dat doen we dan natuurlijk toch. Met dat we haar krijgen overtreden we de Wet en laten haar vallen. Daarom laat Mozes haar ook vallen bij het zien van het gouden kalf, opdat zij wordt verbrijzeld (Ex. 32). Want de Wet is heilig. En we laten haar dubbel vallen, want te pas en te onpas gaan we onszelf of de ander aan haar meten, totdat ze neerkomt op onze hoofden als de toren van Siloam (Luc. 13:4). Want de Wet doodt, zodra God zijn handen van haar aftrekt, zodra er geen handen zijn die haar dragen.

In veel gemeenten wordt de Wet niet (meer) gelezen. Gelukkig is daar nog de Schriftlezing die het Woord van God objectief doet klinken. Maar daar zit al meer geschiedenis in, meer reflectie en ervaring. Niet alles van God komt even loodrecht van boven. Maar in de Wet komt Hij direct nabij en spreekt tot ons geweten. Zo nabij, dat je van Hem aanneemt, wat je je door geen enkel mens verder laat gezeggen. Daarom is de Wet iets van de kerk, en niet van de school, om met Noordmans te spreken. Ze moet iets van een liturgische sluier hebben, om haar en ons te beschermen (vgl. Ex. 19). Maar daarom is zij ook een stuk ‘natuurlijke theologie’ dat algemeen geldig is: aan Israël voor alle volken geschonken. Natuurlijke theologie, zo lang maar duidelijk is dat ze niet opkomt uit ons eigen hart, maar ons in twee tafelen wordt voorgehouden. Om het leven te heiligen voor allen. We kunnen haar dus niet verlagen tot een ‘gelegenheidsethiek’, ontworpen vanuit een bepaalde context en met een bepaald doel. Zij vertegenwoordigt geen standpunt en geen fase van de geschiedenis, waar we ons zelf ooit buiten kunnen verklaren. Zodra wij dit denken, wordt zij verlaagd tot een instrument om politieke verandering af te dwingen (zoals onze huidige ‘liberale’ wetgeving ook steeds meer beoogt). Maar de Wet is vreselijk wanneer zij een machtsmiddel wordt tot het kweken van de nieuwe mens. De Goelagkampen zaten boordevol toen in 1936 in de Sovjet-Unie de meest humane grondwet aller tijden verscheen. Er zit een grote verleiding in de gedachte (van de islam én van de moderniteit) dat er wetten zouden kunnen zijn die het goede van de mens naar boven halen om als norm te gaan hanteren. Maar de Wet blaast niet hoog van de toren om het ideaal af te dwingen, al is het het ideaal van geloof, hoop en liefde: ze zoekt de breuken van het hart en de kieren van ons leven, waarin zij met haar grote zaklamp schijnt. Onverbiddelijk, niets verbloemend, maar tegelijk overlopend van beloften dat jij, als hoorder, heilig bent in Zijn ogen. Daarom is het een groot gemis dat we de Wet niet meer horen. Het zegt meer iets over ons moralisme, dan over het moralisme van God. De Bijbel staat vol van wetten en regels en normen, met elk hun eigen straf. Maar op de overtreding van de Wet staat als ik het goed heb helemaal geen straf. Het zou ook alleen de… doodstraf kunnen zijn.

We willen allemaal ‘een idee om voor te leven en te sterven’ (Kierkegaard). Noem het God, noem het vrijheid, liefde of gerechtigheid. Maar zodra we dat idee ter hand gaan nemen, vallen we onder de Wet en stelt de Heer zich plots als onze grootste vijand op. Dat aan de mensheid te hebben gegeven is de reden waarom Israël voor altijd Israël zal blijven.

II

We zijn na de oorlog graag gaan zeggen dat Jezus de vervulling van de Wet is. Toch deed hij nooit Bar Mitswa. Noordmans weerspreekt zelfs dat hij Jood is (Gestalte en Geest, ‘Zending’), en bedoelt daarmee dat Jezus niets historisch had buiten zijn ambt van Redder om. Er was dus geen Joods jongetje ‘Jehoshua’ dat met open mond heeft geluisterd naar de verhalen van Simson en er is ook nooit een ‘Wanderrabbi’ Jezus in Galilea geweest. Jezus was altijd slechts in de ‘dingen van de Vader’. Paulus spreekt over Jezus als de ‘telos’ van de Wet, en bedoelt daarmee denk ik ook de Joodse wetten. ‘Telos’ betekent ‘doel’ en ‘einde’, in de zin van ‘bestemming bereikt’. Toch denk ik dat we beter van einde dan van doel kunnen spreken, om elk misverstand te voorkomen dat Jezus als het ware van binnenuit de Wet creatief heeft opgerekt, uitgebreid en aangepast of toch van zijn scherpe kantjes ontdaan.

Wat is de Wet vervullen? Hij die niet kwam om te ontbinden maar om te vervullen (Mat. 5:17), sprak vervolgens in één grote antinomie tussen oud en nieuw: Gij hebt gehoord … maar Ik zeg u… . Het nieuwe vervult dus het oude door radicaal in zijn plaats te gaan staan, zonder dat het oude daarmee geldigheid verliest. Jezus heeft zijn godheid niet misbruikt door met een vernieuwde, aan de stand der openbaring aangepaste Wet te komen, maar heeft zijn godheid afgelegd, zich bij ons onder de Wet gevoegd en deze zelf gedragen, om aldus ‘alle gerechtigheid te vervullen’ (Mat. 3:15). Vervulling van de Wet heeft dan ook meer met de guillotine te maken, dan met een nieuwe Assemblee of een verjongd Sanhedrin. Het is de werkelijkheid aan gene zijde die bij ons inbreekt, ons onder de Wet vandaan haalt, maar niet omdat zij aan vervanging toe was: ‘Want ik [Paulus] ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven.’ (Gal. 2:19)

Het is opvallend hoe volledig soeverein Jezus omgaat met de Wet, zonder er iets aan af te dingen. Eerder wordt zij juist urgent. Hij vervult haar door, overeenkomstig Deutero-nomium 21:23, dat boek van de Wet-nog-een-keer, als een aan een paal gehangen lijk ‘voor ons een vloek te worden’ (Gal. 3:14). Hij vervult haar door zelf door haar te worden geoordeeld als wetteloos. Jezus heet zoon van David en Zoon van God. Zo is hij Gods geliefde en verkorene. Hij heet opvallend genoeg niet zoon van Mozes. Hij staat er volledig boven en hij gaat er volledig onder. Alleen zo staat hij erin. Een van de mooiste zinnen van Noordmans luidt als volgt: “Iedere stap, dien Jezus doet, is een schrede in het duister en tegelijk vervulling van een oud psalm- of profetenwoord en daarmee volkomen kennis van het einde.” (Geestelijke perspectieven, ‘Daad en lot’)

III

Het blijft een klap in ons (heidens) gezicht dat de bijbelse God zich niet openbaart als de grote Bevrijder aan de Rode Zee, maar als de heilige Wetgever op de Sinaï. Zo heeft Hij zijn eigenlijke intimiteit met Israël als zijn volk gezocht. Dat loopt ook sindsdien niet met de standaard van de farao te zeulen als overwinningsattribuut, maar is met Zijn tafelen op weg, als in eigen hand en hart geschreven. Aan de God van deze openbaring is Israël sindsdien met handen en voeten gebonden; dat is zijn disciplinering. Want niet een leven in vrijheid op zich, maar een leven met de belofte van zijn vrijheid maakt Israël tot Israël. Israël is het volk van de Wet dat wacht op zijn bestemming, dus wacht totdat de Wet vervuld zal zijn.

Wie de profeten leest, leest hoe deze bestemming een raadsel is van verkiezing en verwerping, van twee Israëls die één zijn, van Israël én de volken, van een knecht des Heren die het oordeel draagt. Steeds hardnekkiger en onheilspellender blijkt binnen het oude verbond hoe Israël zijn eigen vijand wordt, terwijl zijn vijanden juist meewerken ten goede aan Israëls definitieve heil. Want God laat Israël niet los. Tot in het nieuwe verbond.

Het heeft iets paradoxaals om als kerk te belijden gestorven te zijn aan de Wet en haar tegelijk hoog te houden. Toch is dat het wat Paulus in alle toonaarden doet: al geloof ik buiten de Wet om, de Wet is heilig. Het is de paradox van Jezus zelf het leven door de dood te vervullen. Het is de paradox van vrijheid en discipline, waar elke christen voor staat. Ik vind het – achteraf gezien – ontstellend hoe na de oorlog in grote delen van de kerk de notie van discipline verloren is gegaan. De klassieke arbeidsverdeling van de westerse kerk: discipline in de wereld, vrijheid in het Koninkrijk (die we denk ik goeddeels aan Augustinus hebben te danken) voldoet niet helemaal. Maar zij is beter dan Wet en evangelie te gooien op dezelfde hoop; dat wordt wetticisme (naar buiten) en libertinisme (naar binnen).

Er blijft een spanning tussen Vader en Zoon – tot in de liturgie. Alleen in die spanning binnen God kan geloof ontvangen worden en gedijen.

Wessel ten Boom