Meditatie – Maar God

Maar God zei tegen hem: ‘Gij dwaas! In deze nacht zal men uw ziel van u opeisen.’ (Lukas 12:20)

Gij rijke dwaas. Het zal je maar gezegd worden, en dan ook nog door God. God heeft altijd gelijk. Dat is het mooie, maar ook het nare van God. Hij heeft altijd gelijk, ook als Hij je een stomp in je maag geeft.

Met God leven is in ieder geval ook: inzien dat Hij gelijk heeft ook als je zou willen dat Hij liegt. De rijke man heeft ongetwijfeld gedacht dat God loog. Hij vond zichzelf niet dwaas. Hij vond zichzelf een slimmerd. Hij vond zichzelf ook vroom. Er bestonden in Jezus’ tijd geen mensen die in het geheel niet aan God deden, en zo zal ook deze rijke heus wel een plek voor God hebben gereserveerd in zijn leven. Hij heeft netjes meebetaald aan de restauratie van de kerk, en hij heeft al een grafsteen gereserveerd vlak onder de preekstoel, want hij weet dat dat de plek is voor de rijke stinkerds. Hij weet ook wel dat hij een keer doodgaat en hij wil dat de dominee dan een nette preek houdt. Hij wil ook dat er een paar fijne psalmen gezongen worden. Alleen niet psalm 14.

Maar ja, laat God nou net heel veel van Psalm 14 houden. Als de gemeente in de rouwdienst van de rijke dwaas iets moois over de genade zingt, geeft God zijn engelenkoor opdracht er keihard Psalm 14 doorheen te zingen: ‘De dwaas zegt in zijn hart: “Er is geen God”, / de zonde woekert, ieder drijft de spot / met Gods gebod.’

Het hoort bij de verschrikkelijke mogelijkheden van ons leven dat wij wijs zijn in onze eigen ogen, maar dwaas in de ogen van God en van Jezus, die deze gelijkenis vertelt. Wie zou niet huiveren bij dat besef? Ik heb pas onlangs over dit gedeelte gepreekt, nadat ik eerst bijna alle andere stukken van de evangeliën gedaan had; deze perikoop die mij lag aan te staren met zo’n blik van: ‘Ben je soms bang dat jij ook zo’n rijke dwaas bent?’

Eigenlijk ben ik er soms wel bang voor ja, dat ik zo’n rijke dwaas ben. Een dwaas die zijn ziel laat bederven door de macht van het grijpen en graaien, het hebben en willen, het ik en het mijn. Een dwaas die wel moet schrikken bij de gedachte aan een God die als een ‘maar’ is, als een hartstilstand in de nacht. ‘Maar God’: dat is de kern van deze perikoop. Blablablablablablabla – maar God. Is dat ook niet de samenvatting van onze levens? Wie meent werkelijk dat hij God kan zien en léven?

Willem Maarten Dekker

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 3. 5 maart 2022