Meditatie – Hooglied 6:10

logoIdW

Wie is zij die verschijnt als de dageraad, mooi als de volle maan, zuiver als de gloeiende zon, schrikwekkend als vaandeldragers?
Hooglied 6:10

Wat een leuk boekje is het Hooglied toch, dat boekje dat de liefde bezingt, de zuivere, hoge en toch zo aardse liefde. Het is alsof het ons voorbij de engel met het zwaard brengt, in het paradijs, bij Adam en Eva. ‘Zij waren naakt, maar schaamden zich niet.’ (Gen. 2:25)

Wat een mooi boekje is het Hooglied als we ook nog bedenken dat het hier tegelijk over Christus en onze ziel gaat. Hij de bruidegom, wij de bruid. En wij hoeven ons voor Hem net zo min te schamen als Eva voor Adam. Met deze sleutel heeft men het boekje alle eeuwen door willen openen. Fascinerend, al die preken van Bernardus van Clairvaux en ook het feit dat Miskotte dat alles níet aan de kant zette, want: ‘God is ten diepste een Minnaar’!

Maar sommige teksten wilde men dan ineens níet toepassen op de relatie van Christus en ons; zoals bijvoorbeeld bovenstaande tekst. Terwijl het, ‘ook dogmatisch’ zo aardig wordt als we dat eens wel durven te doen.

Dat het meisje mooi is, heeft de jongen al meermalen gezegd. Meerdere keren beschrijft hij haar van top tot teen. Hij krijgt geen genoeg van haar. Zelf vindt het meisje zich niet alleen maar mooi (1:5), maar je hoort de jongen niet over schoonheidsfoutjes. Die foutjes vergroten voor hem de schoonheid alleen maar. Zo gaat dat als je verliefd bent, en gezegend ben je als het zo blijft als verliefdheid ‘houden van’ geworden is.

Ja, mooi vindt hij haar, bloedmooi. Maar dan zegt hij erachteraan: en schrikwekkend. Is dat raar? Of is het juist heel exact? Is het niet zo, dat datgene wat zo mooi is, dat het al onze liefde opwekt, tevens datgene is wat ons met huiver vervult? Zou Adam niet even gehuiverd hebben, toen Eva in al haar naakte schoonheid voor hem stond? En herhaalt dat moment zich niet in elke ware liefde? Is de man voor de vrouw niet een geheimenis, dat haar aantrekt én waarvoor zij huivert? En is de vrouw voor de man niet een geheimenis, waar hij naar verlangt én dat hem afschrikt?

En zou het zó nu ook niet zijn tussen Christus en ons? Wij mogen Hem liefhebben en vrezen, vrezen en liefhebben. Dat zijn twee kanten van hetzelfde, maar ze vallen niet samen.

Maar nu het opzienbarendste: het geldt, als wij bovenstaande tekst met de vrijmoedigheid van de traditie mogen lezen, ook omgekeerd. Wij zijn als nieuwe schepping ook voor Christus het mooiste én huiveringwekkendste dat er is. Wij zijn zijn mysterium fascinans ét tremendum. Daarom gaf Hij zijn leven voor ons, zoals een goede man zou doen voor zijn vrouw (Efeze 5:25, 27).

Willem Maarten Dekker

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 11. 3 november 2018)