Meditatie – Generatieconflict

Lukas 9:28-42

In de evangeliën en de brieven vinden we veelvuldig de taal van familie. Het spreken over Vader en Zoon brengt het als vanzelf met zich mee. In de gemeente is men broeder en zuster van elkaar. Op een aantal plaatsen wekt die familietaal de suggestie dat het daarbij ook gaat om de verhouding tussen de generaties, tussen vaders en zonen (en moeders en dochters, tussen ouders en kinderen). Een generatie-conflict dus, een verstoring van de voortgang van de generaties, en van de goede verhouding, de goede omgang van de generaties.

In de christelijke rangschikking eindigt het zogenaamde Oude Testament met het intrigerende woord over de komst van Elia (Mal.3:28/4:6): ‘Hij zal het hart van de vaders tot de kinderen terugbrengen, en het hart van de kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet zal komen en het land met de ban zal slaan.’ De eerste helft van deze profetie horen we terug in de mond van Gabriël, als die Zacharias de geboorte van Johannes aankondigt (Luk.1:17).

Rond de verheerlijking op de berg lijkt dit ook te spelen. Nadat de Vader op zijn Zoon heeft gewezen (waarbij Elia is verschenen), is er vervolgens onderaan de berg een vader die zijn enige zoon vreest te verliezen. Het is onmiskenbaar een weerspiegeling van het gebeuren bovenop de berg tussen Vader en Zoon, al blijft de precieze strekking daarvan onduidelijk. Bovenop de berg is er erkenning en communicatie tussen beiden, onderaan is het contact verstoord, is er een onreine geest.

Wanneer Jezus’ leerlingen die generatie-ontwrichtende geest niet de baas kunnen, vaart Jezus uit, niet zomaar tegen hen maar tegen deze ‘generatie’. Hij noemt hen in een zeldzaam harde uitval ongelovig, trouweloos (of misschien zelfs wantrouwig?) en vervormd, gecorrumpeerd. Niet duidelijk is of daarmee een specifieke generatie bedoeld is, dus of Jezus de vader bedoelt (die hem aanspreekt) of de leerlingen (die de geest niet konden uitdrijven), of hen allemaal samen. Deze Zoon, ‘naar men aannam zoon van Jozef, van Eli’ (Luk. 3:23), een kind dat zijn ouders kwijtraken en terugvinden bij ‘de dingen van zijn Vader’ (Luk.2:49), kan als enige die geest wel uitdrijven. Vervolgens geeft hij de zoon terug aan zijn vader.

Bij hem moeten dus we zijn, blijkbaar ook voor de gezonde verhouding tussen de generaties. Bij hem, die zoon bij uitstek is, die zoon blijft en geen vader worden zal. Ligt daarin het geheim? Is hij wel lang genoeg bij ons gebleven? Weten wij genoeg om de onreine geesten te verdrijven, of: vertrouwen wij genoeg?

Coen Constandse

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 7. 2 juli 2022