Lezen tegen het lot. Over Henk Vreekamps ‘Het jaar van Vivaldi’

logoIdW

 

Een klagende, eenzame roep, in de schemer van de heel vroege ochtend. Een fagot speelt het, in een ongebruikelijk hoog register. Andere instrumenten zetten behoedzaam in en spelen gedempt andere geluiden. Duister, onheilspellend. Zo laat Igor Stravinsky de lente klinken, het begin. Heel ingehouden. Maar zo blijft het niet lang in Le sacre du printemps (‘De lentewijding. Beelden van het heidense Rusland in twee delen’). Al snel is het niet meer te houden en davert de muziek over je heen. Dreunend, stampend, opzwepend, met onweerstaanbare energie. Het opnieuw uitbrekende, uitbarstende leven, begroet in een wilde, orgiastische dans, in totale overgave, een roes, nietsontziend, meedogenloos. Onverbiddelijk doordringen de oerdriften het hele leven, tot het uiterste: tot de dood, het bloed, het offer. Het lot wijst een jong meisje aan: zij is de uitverkorene, voorbestemd om zich dood te dansen.

De vier jaargetijden

Hoe anders klinkt de lente bij Vivaldi. Oppervlakkiger, lichter en groener, en tegelijk veel meer versleten, stukgedraaid, een van de ‘greatest hits’ van Classic FM, zogenaamd ‘lichte muziek’. Henk Vreekamp blaast in zijn boek over het leven met de seizoenen het stof van ‘De vier jaargetijden’ af en gunt de componist zelfs een plek in de boektitel: Het jaar van Vivaldi. Vivaldi was musicus en priester en componeerde én een beroemd ‘Gloria’ en ‘De vier jaargetijden’. Om die beide gaat het Vreekamp: de gang van de seizoenen in het aardse leven en de ‘Gloria in excelsis’.

Het aardse leven, de grond en de natuur – het is een bekend thema van Vreekamp. In zijn de ‘Veluwse trilogie’ (Zwijgen bij volle maan, De tovenaar en de dominee, Als Freya zich laat zien) worstelde hij ermee, vaak met een Noordse, Germaanse ernst en zwaarte. Maar nu brengt hij het met een zuidelijke, mediterrane lichtheid. Even virtuoos als Vivaldi wisselt hij passages over de muziek af met Joodse en christelijke feesten, de Joodse feesten met hun megillot en de heidense vieringen van de seizoenen (met de Keltische namen Beltane, Lammas, Samhain en Imbolc). Hij laat je opnieuw luisteren naar de muziek van Vivaldi en leidt je daarmee door de tijden en de landschappen van de seizoenen, door cultuur- en kerkgeschiedenis. Veel heidense rituelen zijn verbonden met de landbouw, met de harde strijd om het voortbestaan. Dat je van de oogst van het vorige jaar – je voedsel – weer moet zaaien, op het goede moment, op hoop van zegen, op de broodnodige vruchtbaarheid, dat doet zoeken naar zekerheid, naar religie. Daarnaast zijn er de feesten verbonden met de zonnewendes en equinoxen op de kwartaaldagen. Het is ook een feest om te lezen.

Het joodse en het heidense de kerk inhalen

Als Israel-theoloog wijst Vreekamp uiteraard op de bijbelse, Joodse feesten, en in het bijzonder neemt hij het op voor het najaarsfeest Soekkot (Loofhutten), dat de ‘feestloze’ laatste maanden van het kerkelijk jaar toe zou kunnen leiden naar Advent. Maar nadrukkelijker en hartstochtelijker nog pleit Vreekamp voor erkenning van het natuurlijke, aardse leven met de seizoenen en heidense viering ervan, ja, hij pleit voor de opname daarvan in het leven van de kerk, in de liturgie. Juist daar kan het tot haar recht komen, omdat het niet wordt overgelaten aan de eigen eindeloze, troosteloze cirkelgang.

De kerk weet dat die cyclus doorkruist is, doorbroken, en dan verschijnt het met een glans, een heerlijkheid die niet van deze wereld is. De sabbat is er een teken van dat het niet altijd maar door zal gaan, maar dat er een andere toekomst is. Een sabbatsjaar, een jubeljaar. En in het verlengde daarvan denkt Vreekamp na over een vijfde seizoen, en hij schrijft dat ook Vivaldi dat zou hebben overwogen. De quintessens, een quinta essentia, een vijfde element. Psalm 19 zou hem dat ingegeven hebben: de lofzang op de zon, de hemel, de sferen met hun afwisseling van dag en nacht, en een tegelijk een lofzang op de Tora. De Psalm verleidt Vreekamp tot een lyrische meditatie over de Tora als lied, de Tora als bruid die bemind wordt, en alles loopt uit in een ‘dans van hemel en aarde’. Het eindigt in het paradijs, in het nieuwe Jerusalem.

Met een adembenemend geloof, een ogenschijnlijk bijna roekeloos vertrouwen wil Vreekamp het aardse leven met de viering en intense beleving daarvan in het heidendom de kerk binnenhalen. Ik hoor dan Stravinsky’s woeste, fascinerende maar huiveringwekkende dans, ‘de aanbidding van de aarde’ en ‘het offer’ (zoals de twee delen van de Sacre heten). Die natuurlijke en religieuze oerkrachten – kunnen we die de baas? Ja, zegt Vreekamp. Hij wijst erop hoezeer het liturgische, kerkelijke jaar al bij de wisseling van seizoenen en de viering daarvan in volksgeloof en oerreligie heeft aangesloten. De kerk heeft al die oogstfeesten en gebruiken rond de equinoxen en zonnewendes willen kerstenen. Dat is vaak maar gedeeltelijk gelukt, dat wil zeggen: vermoedelijk hebben die gekerstende feesten alleen ingang gevonden voor zover ze diezelfde oerreligieuze instincten werkelijk wisten te bevredigden.

De Tora centraal

Vreekamps vertrouwen rust echter niet op de christelijke traditie van het kerkelijke jaar op zich. Hij waagt het omdat hij vertrouwt op de Tora: die is sterker dan alle andere goden en machten. Op het gevaar van een paganisering kun je met de Tora rustig afgaan, want zij rekent ermee af. Zo’n vertrouwen, zo’n lofzang op de Tora hoor en zie je zelden van een christelijk theoloog. En door Vreekamps lucide, lyrische toon lees je er bijna overheen, hoe ongehoord dit is. De Tora staat centraal! Dat is de basis, ‘het laatste behoud’ zoals Miskotte meen ik in een preek ergens zegt. Dan kan het ook, wat Vreekamp voorstaat. Als je je toevertrouwt aan de Tora. Maar doen wij dat dan, kunnen we dat? De diep christelijk-theologische reflex is toch om daarvoor terug te schrikken, en terug te vallen op hetgeen God doet, op hetgeen Jezus doet. Dat zij in verbondenheid een gebod geven lijkt altijd iets bijkomstigs te blijven. Het zit nooit zo diep als het kruis, als zonde en verzoening, het ‘het is volbracht’. Hebben kerk en christelijke theologie met Tora, gebod en verbond eigenlijk ooit echt ernst gemaakt? Vreekamps boek geeft hier veel te denken.

 

Het noodlot

Habent sua fata libelli. Boeken, ook boeken, hebben hun lot. Welk lot zal dit boek, verschenen op Vreekamps begrafenis beschoren zijn? Het ligt in de schaduw van het heengaan van de schrijver hooguit nog wat licht te geven. Dat licht lijkt wel te moeten uitdoven als diens levende stem er niet meer is, zij het dat het boek ook iets heeft dat juist het noodlot tart. Want het heengaan van de schrijver zit vreemd genoeg ergens ook al in het boek. Je leest het onvermijdelijk anders met die wetenschap, ja: een heel aantal passages hebben daardoor bijna iets onheilspellends, maar meer dan dat. De manier van vertellen, de toon, het lyrische en mystieke van het einde – dat is niet te beschrijven, ik kan alleen maar zeggen: lees dat. En als je het leest, tart je als het ware het noodlot mee. Als je het je laat voorlezen, want zo is het ook geschreven: Vreekamp vertelt het bijna als een ‘stream of consciousness’, alsof hij zijn gedachten en mijmeringen de vrije loop laat. Op een avond diep in december, de dag voor de zonnewende, terwijl de duisternis invalt, zit hij bij de haard met naast zich een stapel boeken. Hij luistert naar de muziek van Vivaldi, hij bladert en leest wat en denkt na over de seizoenen, over het joodse, heidense en christelijke leven. Je kunt het je voorstellen dat je daar bij hem zit, je kunt het je laten vertellen door zijn levende stem. Dat gaat met dit prachtige, lichte boek, niet in de laatste plaats omdat het zo bij uitstek een boek – en misschien wel het boek – van Henk Vreekamp is, zoals alleen hij het kan schrijven, met de typische eigenaardigheden van hem, de bevlogenheid, de invallen en associaties, zijn brede interesses en enorme kennis.

Lezen tegen het lot, het fatalisme. Is dat niet ook wat de Tora en breder de Tenach behelst? Het grillige, wrede lot wil dat Henk Vreekamp op 29 februari een laatste twitterbericht de wereld instuurde – ‘de laatste dag van het jaar vandaag. Morgen is het nieuwjaarsdag. Een nieuwe lente en een nieuw geluid’ – en dat op die laatste dag een onwaarschijnlijk verkeersongeluk gebeurde met hem als dodelijk slachtoffer. En dan, in het licht van dat wonderlijke boek krijgt dat woord opeens iets van haar oorspronkelijke, diepere, godsdienstige betekenis terug: slachtoffer. Daar is de dood geen einde, daar is de dood zelfs niet vergeefs. Daar loopt de belangrijkste levenslijn juist door en is er een God die het slachtoffer in gedachtenis houdt. Dan is er midden in de zinloosheid van het abrupt afgebroken leven toch plots een zekere zin.

Coen Constandse