Leven op de koude steen
Stillevens van Adriaen Coorte (cultureel gewicht)
Adriaen Coorte is een lange tijd veronachtzaamde Zeeuwse stillevenschilder uit de periode dat de bloei van het genre op zijn einde liep: tussen 1680 en 1720. Coortes werken zijn gemakkelijk te herkennen. Hij schilderde vrijwel altijd zacht fruit (bessen, abrikozen, perziken, druiven, aardbeien), bundels asperges en een enkele keer exotische schelpen, mispels en noten. Op zijn schilderijen liggen die voorwerpen op een stenen tafel waarvan het blad gebarsten is. De tafel wordt aan de voorzijde van linksboven belicht. In het licht lijkt het of je de afgebeelde voorwerpen kunt aanraken. Waarschijnlijk heeft de schilder ze uitgekozen vanwege hun oppervlak. Bij de juiste belichting geeft de gladde huid van een kers of de donzige van een perzik een glans af die de indruk wekt van versheid en tastbaarheid.
Meditaties over het stoffelijke leven
Voor we nader met Coorte kennismaken eerst iets over het stilleven. De vroegste stillevens dateren van het einde van de 16e eeuw. Ze heten dan nog niet zo en de kenmerken van het genre (voorwerpen, etenswaren of bloemen van dichtbij geschilderd) staan nog niet vast. Toch is al spoedig duidelijk dat de boom van de schilderkunst een nieuwe tak heeft gekregen. Een sluitende verklaring van deze belangrijke kunsthistorische gebeurtenis heb ik nog niet gevonden. Nicolaas Matsier stelt eenvoudig vast wat er gebeurt als in navolging van de Vlamingen Pieter Aertsen (± 1507 – 1575) en Joachim Beuckelaer (1533 – ± 1570) en dezen misschien in navolging van een paar oudere Italianen, allerlei schilders in de Nederlanden, Spanje, Italië, Frankrijk en Duitsland zich overgeven aan het precies naschilderen van fruit, vaatwerk en dode vogels: ‘Het verhaal trekt zich terug uit de kunst’.
Matsier bedoelt dat voorwerpen, planten en dieren voorheen werden afgebeeld als aankleding van een kunstwerk dat gewijd was aan een mythologisch, bijbels of historisch verhaal. In de 16e eeuw emanciperen die rekwisieten opeens. Ze krijgen gezamenlijk de hoofdrol en worden dan wat kunsthistorici ‘een landschap’ noemen of ze krijgen afzonderlijk de hoofdrol en heten dan ‘stilleven’. Vanwaar deze emancipatie? Misschien verandert in deze periode iets in de waardering van het verhaal. Denk aan Don Quichote, het bekendste literaire personage uit die tijd (1605). Zijn komiek of tragiek, het ligt eraan hoe je het bekijkt, is dat hij nog meent mee te kunnen spelen in ridderverhalen die volgens zijn tijdgenoten allang uit de tijd zijn. Zij waarderen die verhalen hoogstens om hun morele boodschap of hun zinnebeeldige strekking, ‘bij wijze van spreken’ dus. Het is niet denkbeeldig dat ook in de schilderkunst iets dergelijks heeft plaatsgevonden, met het ontstaan van de verhaalloze genres ‘landschap’ en ‘stilleven’ als bijproduct.
Aanvankelijk, stel ik me voor, werden verhalen min of meer om zichzelfs wil afgebeeld. Het waren episoden uit heilsgeschiedenis of mythologie die hun Sitz im Leben bezaten in de kerk of aan het hof, die op hun beurt door de verhalen van de benodigde legitimiteit werden voorzien. Onder invloed van Reformatie, Renaissance en de opkomst van de burgerij treedt verandering op. Langzaam transformeren de verhalen tot vignetten van menselijke deugd, ondeugd of gemoedstoestand. Neem Rembrandts ‘bijbelse’ voorstellingen. Zonder hun bijbelse titels (‘Jeremia’, ‘Paulus’, ‘De heilige familie’, ‘Jakob zegent de zonen van Jozef’ etc.) zouden we niet per se aan achterliggende bijbelverhalen denken. We zien een peinzende grijsaard of een woedende jongeling. Dat de grijsaard peinst over de verwoesting van Jeruzalem en de jongeling raast over het bedrog van Filistijnen, doet voor de zeggingskracht van het schilderij nauwelijks terzake.
Terwijl het verhaal zich terugtrekt, komt het stilleven op. Je ziet het voor je ogen gebeuren op de keukentaferelen van Beuckelaer, waar op de achtergrond nog juist Jezus, Martha en Maria te zien zijn, en in de portretten van de heilige maagd, die bij pater Seghers haast verdwijnen achter prachtig geschilderde bloemenkransen. Een andere factor die bijdroeg aan het ontstaan van het stilleven, is de behoefte van een groeiende burgerklasse aan betaalbare schilderijen. In theoretische verhandelingen over de schilderkunst uit de 16e en 17e eeuw wordt het historiestuk (de bijbelse, historische of mythologische voorstelling) hoger gewaardeerd dan het stilleven. Het afbeelden van beweging en van menselijke figuren gold als moeilijker en eervoller dan het weergeven van ‘nature morte’ en dat vertaalde zich ook in de prijzen. Nu echter het prestige van verhalende schilderkunst was afgenomen, namen vermogende burgers graag genoegen met de goedkopere stillevens, temeer daar die minstens zo goed als de contemporaine historiestukken uitdrukking konden geven aan wat langzamerhand ook de essentie van het historiestuk geworden was: deugd, ondeugd of stemming.
Zo ontwikkelt zich dan het stilleven. Het wordt de schilderkunstige projectie van menselijke deugden, ondeugden en stemmingen in de stoffelijke kant van het burgermansbestaan of, preciezer gezegd, de kunstzinnige meditatie over het geestelijke gehalte van het stoffelijke leven. De dood is in de meeste stillevens aanwezig als de donkere schaduw die de glans van het materiële bestaan beproeft. Nu eens heeft hij de overhand, zoals in de stukken waarop met doodshoofden en gedoofde kaarsen de vanitasgedachte wordt verbeeld. In de vele stillevens met dood wild of dode zeedieren is hij er tegelijk wel en niet, aangezien de mens leeft van het dode dier. Vaker nog is hij er slechts impliciet, doordat de bloei van bloemen, de vlucht van de vlinder, de achteloos neergeworpen brief, het schuimen van bier, het sprankelen van wijn en de versheid van voedsel automatisch de dimensie van het voorbijgaan en het voorbije oproepen, een indruk die nog wordt versterkt door het decor van een antieke ruïne of een stenen nis.
Niet anders kunnende geldigheid
Adriaen Coorte werkt aan het einde van de 17e eeuw. In die tijd wordt het stilleven steeds barokker en verandert het onder het motto ‘ars longa, vita brevis’ van een meditatie van het ogenblik in een roes van schilderkunstige virtuositeit. Coorte maakt die verandering niet mee. Wie zijn ‘Stilleven met takje kruisbessen’ uit 1701 vergelijkt met ‘Bloemen in een glazen vaas, met insecten en perziken, op een marmeren tafel’, in hetzelfde jaar geschilderd door zijn Amsterdamse collega Rachel Ruysch (1664-1750), zal zich bij enkele formele overeenkomsten verbazen over het verschil. Ruysch heeft een betoverend schilderij gemaakt, Coorte een studie van kruisbessen. De Zeeuwse schilder neemt het leven waar als een handjevol glanzende, maar ook bescheiden, uit een willekeurige boerentuin afkomstige, vruchten, terwijl het bij Ruysch een nauwelijks realistische overdaad aan exotische bloemen is. Het stillevenraadsel – Waarom is er iets en niet niets? Wat is leven? – beantwoordt Coorte met steeds dezelfde gebarsten stenen tafel waarop liggen wat Peter Sloterdijk ‘Blasen’ zou noemen, ‘bellen’ in het Nederlands, kleine, in een vlies verpakte wereldjes die het licht weerkaatsen en van binnen voedsel en vruchtbaarheid meedragen.
Dit antwoord van Adriaen Coorte bezit een picturale welsprekendheid, maar is daarom nog niet gemakkelijk in taal uit te leggen. Zeker drie dichters hebben zich aan een duiding gewaagd. De nuchterste is Ed Leeflang. In zijn bundel Bewoond als ik ben (1981) beschrijft hij Coortes stillevens als koppige pogingen om het leven for the time being af te zonderen van de dood met behulp van ‘het duurzame alsof’ van geloof of kunst. Hans Faverey, in Lichtval (1985), noteert eveneens dat Coorte het isolement zoekt. Dit isolement is echter niet het veilig stellen van het leven, maar het afscheid nemen ervan. Coorte, door Faverey vergeleken met een pelikaan die zichzelf in de borst pikt, heeft de tijd verlaten, de vrieskou opgezocht en post gevat bij de ‘stenen plint, zonder wie / niets plaats vindt’. Daar, op die plint, verschijnen de bessen, de mispels en als summum de peterselievlinder, als ‘Niet anders kunnende geldigheid, / in koudvuur bewaard’, de ‘lichtval’ uit de titel van de bundel. Ook bij de Zuidafrikaanse dichteres Marlene van Niekerk (In de stille achterkamer, 2017) is Coorte een kluizenaar die het donker opzoekt om het licht op te vangen. Zij noemt hem een ‘affineerder van die lig’ en zegt: ‘dis slegs die gang van lig wat jou besiel’. Maar waar de schilder bij Faverey een getuige is of een heilige en hij ook volgens Van Niekerk ‘iets volledig onomarmbaars’ schildert, ‘die pleroma van bewoning’, blijft hij bij haar, net als bij Leeflang, een bewonderde collega-kunstenaar, een troostende ‘meester van besonderhede te midde van misbaar’.
De drie dichters laten mij op één belangrijk punt in de steek: de duiding van de barst in de plint op Coortes stillevens. Hoewel niet altijd aanwezig, is deze barst of zaagsnede een vrijwel exclusief Coortiaans motief. De koude stenen lijst waarin zowat alle stillevenschilders hun fonkelende spijzen, dranken en vruchten plaatsen, is bij Coorte gebarsten. Wat betekent dat? Ik beschouw de barst als een verwijzing naar het ‘verhaal’ zoals dat in de vroegste stillevens nog aanwezig was, een hint naar de gespleten rotsen in het opstandingsevangelie. De barst is ook een levensader naar de afgebeelde Blasen die duidelijk maakt dat de macht die het leven begrenst, gebroken is. Nu moet die macht al wijken voor de tijdelijke pracht van stoffelijke zaken, maar er komt een moment dat zij volledig weg zal vallen. Anders dan bij andere stillevenschilders staan dood en leven bij Coorte niet tegenover elkaar, alsof het leven het luide is dat klinkt tussen twee stiltes in (J.C. Bloem). Bij Adriaen Coorte bloeit het leven op de dood die nu al is ontwapend en straks verdwijnen zal.
Udo Doedens
Streamer 1: ‘Het verhaal trekt zich terug uit de kunst’
Streamer 2: Coorte beantwoordt het stillevenraadsel met steeds dezelfde gebarsten stenen tafel waarop kleine wereldjes liggen die het licht weerkaatsen
Aterido, A., Het Spaanse stilleven, Bozar Books 2017.
Bol, Laurens J., Adriaen Coorte, a unique Late Seventeenth Century Dutch Still-Life Painter, Van Gorcum 1977.
Buvelot, Quentin, De stillevens van Adriaen Coorte, Waanders uitgevers, 2008.
Chong, A.D., Het Nederlands stilleven 1550-1720, WBooks 1999.
Faverey, Hans, Lichtval, De Bezige Bij, 1985.
Leeflang, Ed, Bewoond als ik ben, De Arbeiderspers, 1981.
Matsier, Nicolaas, Een sluimerend systeem, De Bezige Bij, 1998, p. 213.
Meijer, Fred G., Stillevens door Zeeuwse meesters uit de Gouden Eeuw, WBooks 2023.
Nieuwkerk, Marlene van, In de stille achterkamer, Querido 2018.
In de waagschaal, jaargang 52, nr. 11, 18 november 2023