‘Leven in de waarheid’ in de Nederlandse polderwerkelijkheid

logoIdW

Charta 77, de Nederlandse politiek en de Nederlandse kerken

 

Nederland als relatief klein Europees land met een uitgesproken Atlantische oriëntatie rolde in 1977 onverhoeds in een binnenlandspolitiek conflict in het communistische Tsjechoslowakije. Als gevolg daarvan ontstond er in Nederland in brede kring belangstelling voor de ontwikkelingen in het land achter het IJzeren Gordijn. Het land van Johannes Hus kreeg nu een nieuw gezicht, namelijk vooral dat van Václav Havel. En op de achtergrond stond Jan Patočka.

Het kabinet-Den Uyl ging in maart 1977 zijn laatste maand in. Begin maart bracht minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel een officieel bezoek aan Praag. Van der Stoel had binnen de PvdA geen bijzonder sterke positie. De linkerflank van de partij bekritiseerde hem om zijn politieke keuze voor het Atlantische bondgenootschap als veiligheidsgarantie in de Nederlandse buitenlandse politiek. Ook zijn ondersteuning van de fundamentele individuele mensenrechten als vrijheid van meningsuiting vonden niet vanzelfsprekend begrip in een linkse volkspartij, die de nadruk legde op collectieve, sociale rechten en verworvenheden. Het bezoek had een routinekarakter als een bevestiging van de relaties tussen de twee landen, die een steviger multilaterale basis hadden gekregen in de zogenoemde Helsinki slotakten van 1975. Daarin hadden de rivalen aan beide zijden van het IJzeren Gordijn vastgelegd, dat ze zouden samenwerken op het terrein van economie en veiligheid en dat respect voor mensenrechten een uitgangspunt voor de verdragspartners was.

In januari 1977 was in Praag het manifest Charta 77 gepubliceerd. Dat betekende in de toenmalige omstandigheden dat het illegaal werd gekopieerd op schrijfmachines en van hand tot hand verspreid, en dat het nieuws daarover via de nieuwszenders als Radio Free Europe in München naar Tsjechoslowakije werd uitgezonden. Charta was in feite niet meer dan een groep van activisten die de eigen regering wilde controleren op het nakomen van de Helsinki-akkoorden, vooral waar het ging om mensenrechten. Er waren steeds drie woordvoerders – en in de eerste maanden van 1977 waren dat Václav Havel, Jiří Hájek en Jan Patočka. De Tsjechoslowaakse regering had een omvangrijke en agressieve campagne tegen de ondertekenaars van Charta ontketend, die ervoor moest zorgen dat deze groep van ongeveer 240 mensen geïsoleerd zouden worden van de samenleving.

Van der Stoel had geen ontmoeting met vertegenwoordigers van Charta op zijn agenda staan. Het Tsjechoslowaakse regime was daarmee nooit akkoord gegaan, want, zo redeneerde het, het ging om een binnenlandse aangelegenheid. Het bezoek nam echter een dramatische wending doordat Van der Stoel een korte, niet geplande ontmoeting had met Jan Patočka. Het plan was bedacht door journalist Dick Verkijk, die goed op de hoogte was van de mensenrechtensituatie en de activisten in Praag. Hij nam Patočka mee naar de lobby van het hotel waar de minister verbleef en stelde hem daar aan Van der Stoel voor. De twee voerden vervolgens een kort gesprek over de mensenrechtensituatie in Tsjechoslowakije en over Charta (te beluisteren op https://youtu.be/GNaCP4fKFuk). Patočka legde het legaliteitsprincipe van Charta uit, namelijk dat het de handhaving van de wet niet wilde ondermijnen, maar juist ondersteunen. Van der Stoel op zijn beurt beklemtoonde, dat Nederland zich niet kon inmengen in de binnenlandse aangelegenheden van andere landen, maar wilde wel erop aandringen dat internationale verdragen zouden worden nageleefd. Het effect van het 10 minuten durende gesprek was dat de Tsjechoslowaakse regering de rest van het Nederlandse bezoek afblies en Patočka arresteerde. Die overleed korte tijd later aan de stress die de politieverhoren bij hem op hadden geroepen.

De kerngedachte van Charta 77 vormde dat wat Václav Havel noemde “leven in de waarheid.” In zijn boekje met de titel ‘De macht van de machtelozen’ – in het Nederlands vertaald als ‘Poging om in de waarheid te leven’ (uitgegeven bij Van Gennep in 1986) – verantwoordde hij de centrale boodschap van de dissidentenbeweging. Leven dat bestaat uit het opvolgen van impliciete opdrachten en regels van het regime leidt tot onecht, onwaar leven, waarin elke oprechtheid en authenticiteit verloren ging. Het menselijk leven wordt pas volwaardig als het gebaseerd is op eigen, zelfstandige en vrije keuzes, zo legde Havel uit in de lijn van de filosofie van Patočka. De groenteboer die tussen zijn groente en fruit een spandoek met de slogan “Proletariërs aller landen, verenigt u” legt, maakt geen reclame voor zijn producten. Hij geeft echter wel de boodschap af, dat hij dit spandoek daar in opdracht van het regime neerlegt uit angst dat hij anders wellicht zijn baan verliest of dat zijn kinderen naar hun studie kunnen fluiten. Charta vormde een protest tegen deze uitholling van het menselijke bestaan als zodanig en was dus een hoogst filosofische aangelegenheid.

De verklaring, die op 1 januari 1977 gepubliceerd werd, was ondertekend door zo’n tweehonderd mensen. In de maanden daarna voegden zich tal van anderen bij de groep. Charta werd een gemeenschap van dissidenten van zeer verschillend pluimage. Niet alleen intellectuelen van liberale of katholieke huize schaarden zich achter deze gedachte, maar ook ex-communisten, die in de zuiveringen na 1968 uit de partij waren gezet. Politieke gevangenen uit de jaren vijftig waren een andere groep die zich aansloot. Charta werd zo een veelkleurig gezelschap dat in normale omstandigheden nooit had kunnen functioneren. Alleen vanwege de uitholling door de “normalisatie” vonden deze mensen elkaar in hun strijd om een zinvol en authentiek leven in het openbare en privé-bereik. Charta vormde ook een milieu voor oecumenische ontmoetingen van rooms-katholieke en protestantse theologen en pastors, die vaak een Berufsverbot van staatswege opgelegd hadden gekregen. Hier vond een oecumene van onderop plaats, die echter door de oecumene van bovenaf – de officiële Tsjechoslowaakse oecumenische organen of ook de Wereldraad van Kerken – werd afgewezen omdat ze weigerde het communistische regime te ondersteunen.

In mei 1977 kreeg de politieke verklaring van januari ook een kerkelijke variant. Een groep van 31 pastors (sommigen zonder staatstoestemming) en leken uit de Evangelische Kerk van de Boheemse Broeders ondertekende een petitie, die opriep tot het respecteren van godsdienstvrijheid. Het document bevatte een gedetailleerd overzicht van gevallen, waarin het regime de eigen wetten betreffende kerkelijk leven niet was nagekomen. Het ging om gevallen van het afnemen van de staatstoestemming voor de uitoefening van het geestelijk ambt, om ontslagen voor christelijke leerkrachten in het onderwijs en om de belemmering van godsdienstonderwijs op scholen.

Hoezeer het regime schrok van deze petitie, blijkt wel uit het feit, dat het de oproep aanduidde als “Protestantse Charta.” Het leidde vervolgens vooral tot repercussies in de Evangelische Kerk zelf. De leiding van de kerk voelde zich al ongelukkig met het feit dat een aantal predikanten van de kerk de politieke Charta van Havel en Patočka hadden ondertekend. Het regime oefende grote druk uit op de kerkleiding om duidelijk afstand te nemen van deze groep, maar de kerkleiding wist die druk te pareren door erop te wijzen dat de kerk zich officieel niet met Charta had verbonden.

Met de “Protestantse Charta” lag dat echter anders. De kerkleiding beschouwde die als een verklaring van wantrouwen en zette een proces in werking dat tot een disciplinaire veroordeling van de pastors achter de petitie moest leiden. Zover kwam het echter niet mede dankzij het gezonde beoordelingsvermogen van de synode van de kerk, die de veroordeling niet wilde bekrachtigen. Wat de kerkleiding wel voor elkaar wist te krijgen was dat de Praagse Comeniusfaculteit een verklaring uitgaf, die in de stijl van de Barmer Thesen de petitie voor godsdienstvrijheid veroordeelde. Daarin werd het bestaande politieke bestel gebaseerd op “socialisme” (de tekst vermijdt het woord communisme) als ideaal geponeerd. Ieder die met theologische argumenten de legitimiteit van het regime bekritiseerde, misbruikte geloof en theologie voor twijfelachtige politieke doeleinden.

De gespannen situatie in de Evangelische Kerk kreeg ook in het buitenland veel aandacht. Onder meer In de waagschaal (van 7.1.1978) bracht een volledige vertaling van zowel de Protestantse Charta als van de thesen van de Comeniusfaculteit. Het gevolg van deze situatie was dat de kritische geesten achter de petitie mede door het optreden van de kerkleiding in een langdurig isolement raakten. Op een vergelijkbare manier deed het regime er alles aan om de ondertekenaars van Charta te isoleren, tot gevangenisstraffen te veroordelen of tot emigratie te dwingen.

In internationaal opzicht was het effect daarvan echter averechts. Een deel van de vredesbeweging in West-Europa, die de NAVO en de bewapeningspolitiek van Amerika afwees, begreep door dit optreden dat haar echte partners aan de andere kant van het IJzeren Gordijn niet te vinden waren onder de officiële vredesbewegingen die door de communistische regimes werden gecontroleerd. Zij deelden hun uitgangspunten van menselijke waardigheid en mensenrechten juist met de dissidenten die door het regime in de gevangenis werden gezet. Vanuit Nederland werd een netwerk van contacten opgebouwd met dissidenten uit Charta in Tsjechoslowakije vanuit groepen als de Stichting Informatie over Charta 77, Pax Christi en het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV).

Vanuit andere kerkelijke kringen werden nauwe contacten met protestantse Chartisten onderhouden. Behalve materiële hulp als boeken en andere benodigdheden werden ook bezoeken van theologen en filosofen uit Nederland en België georganiseerd, die seminars gaven in kringen van dissidenten in Praag en andere steden in het land. Deze seminars waren van groot belang voor de continuïteit van het theologische en filosofische gesprek tussen Tsjechische en Westerse collega’s. Charta en de protestantse variant erop vormden de basis voor een internationale samenwerking die zijn vruchten zou afleveren in de jaren na de val van het IJzeren Gordijn.

 

Peter Morée

Dr. P.C.A. Morée studeerde in Praag in 1986-1987 en geeft kerkgeschiedenis aan de Protestantse Theologische Faculteit van de Karelsuniversiteit