Le Tout Nouveau Testament (Cultureel gewicht 9)

 

logoIdW

 

Jaco van Dormael 2015

Dat je de oudtestamentische God als een jaloerse vader of minnaar kunt zien, als iemand die Zich in zijn wanhopige liefde laat gaan in woede en wraakzucht, is één van de denksporen waarlangs je Zijn van tijd tot tijd onbegrijpelijke razernij kunt interpreteren. Het is niet het enige denkspoor, en ook geen nieuw. In zijn soort is het best aansprekend. Liefde, echte gepassioneerde liefde, ligt immers dicht bij haat. Dat je de ander, waar je zoveel van houdt, dicht bij je wilt houden spreekt voor zich, en dat je boos wordt, furieus zelfs als dat om wat voor reden dan ook niet lukt, met je partner, met je kind – gezegend ben je als je die emotie niet kent, maar velen kennen ’m. En God kent ’m ook, in die jaloerse minnaartheorie. Maar als we de manier waarop God tekeer gaat tegen Zijn volk vertalen naar de manier waarop een man met zijn gezin omgaat, dan zouden we het kind onmiddelijk uit huis plaatsen en de vrouw adviseren vandaag nog een punt achter haar huwelijk te zetten. Want zulke verhoudingen zijn op zijn zachtst gezegd ongezond te noemen.

De vrouw van God, in ‘Le Tout Nouveau Testament’ is zo’n vrouw. Ze heeft het verzet lang geleden opgegeven, als ze het al ooit bedacht heeft. Ze kan niet eens meer fatsoenlijk uit haar woorden komen. Het heeft immers geen zin. Zijn wil is wet. En God is allang geen jaloerse minnaar meer, maar een vervelende, zelfingenomen, ja zeg maar gerust sadistische kwelgeest, een tiran voor de hele wereld. Hij laat zich door niemand de wet voorschrijven, het zijn Zíjn wetten waaraan iedereen onderworpen moet worden, en of ze redelijk zijn of niet, dat bepaalt Hij alleen. En niemand anders!

En laten we nu niet net doen alsof Hij niet zo gezien zou mogen worden. De tirannie van het kwaad is de open wond van deze wereld, en de vraag naar Gods betrokkenheid daarbij het pus dat er maar uit blijft sijpelen. God is een tiran dus, in deze film, een sadistische tiran. En eenmaal uit Zijn veilige eigen ruimte gelokt, de wereld in, zien we Hem opeens zitten in een kathedraal, voor het kruis met het beeld eraan van Zijn mislukte zoon J.C., een broodje etend samen met de geestelijke die zich zojuist over Hem ontfermd heeft. ‘Ik ben God’, had God geroepen, maar ach, dat hoort de geestelijke wel vaker. Dan begint Hij echter te vertellen: ik weet wie je bent hoor. Hij noemt een naam, en lacht er spottend bij. Verbijstering. Ik gaf je op je zesde jaar polio en daarom is je ene been korter dan het andere. Nog meer verbijstering. God grinnikt. Je werd verliefd op een meisje toen je 16 was, je kreeg verkering, maar ze ging er van door met een jongen op een Mobylette. Jij had geen Mobylette. Jij had dat ene korte been. Weer die grinnik van God. In de volgende scene ligt Hij op de grond terwijl de geestelijke als een razende op Hem inslaat.

Mijn verbijstering is niet eens zozeer dat God in elkaar geslagen wordt, maar de gedachte aan ‘de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd’. Dát vind ik pas moeilijk voor te stellen! Of ben ik nu een exponent van mijn tijd: individualisme, zelfbeschikking, secularisering? Wat voor dienaar des Woords ben ik eigenlijk? Als ik met mijn kinderen naar een vloekende God zit te kijken, wat blijft er dan nog over van mij, van ons, van wat heilig en gewijd is? Moet alles maar gezegd en gedaan kunnen worden?

 

Ea is de dochter van God. Ach wat een prachtige vondst, haar ‘Zij’ te noemen. En de dochter, jong als ze is, ze pikt het niet langer en ze ontsnapt. Niet nadat ze heeft overlegd met haar verdwenen broer, J.C., wiens beeld op haar linnenkast staat. Maar als ze Hem roept, dan wil Hij voor haar wel even op de rand komen zitten. Het verhaal is nog niet af, zegt ze, ik ga het afmaken, ik ga een Derde Testament schrijven. Ik weet wel wie ik daarvoor ga benaderen, maar nog niet helemaal hoe ik dat ga doen. O, dat geeft niets joh, zegt J.C. ik had ook geen plan, ga gewoon beginnen dan zie je het vanzelf wel.

En ze gaat, Ea. Haar weg voert vanuit haar onverdraaglijke thuis bij God (waar ze eerst de computer waarop Hij zijn misdadige spelletjes met de mensen speelt laat vastlopen) naar de aardse werkelijkheid. En ze wordt daar gebracht door in de wasmachine te stappen- het instrument dat zuivert.

En zo wordt het Nouveau Testament geschreven. Door een oude zwerver die er helemaal geen zin in heeft en eigenlijk ook niet zo goed kan schrijven, maar Zij roept hem, en uiteindelijk zwicht hij – we zien hem zitten, de notulist bij elk absurdistisch gesprek dat Ea voert met haar nieuwe apostelen, zes in totaal. Het mooie meisje met het diepe verdriet, de seksverslaafde, de moordlustige, de mislukkeling, de hartverscheurend rijke vrouw, het kind van de moeder met Münchhausen by proxy. Ja, googel dat maar eens, Münchhausen by proxy. Dan ben je als kind echt aan de heidenen overgeleverd. Dat zijn de nieuwe apostelen, en met elkaar vervolmaken zij het getal achttien. Achttien? Ha, drie keer zes. Het getal van het beest. Of gewoon: achttien: volwassenheid?

Het kwade tij van God lijkt halverwege de film al zo goed en zo kwaad gekeerd. Ea durft niet meer terug naar de hemel om Gods computer opnieuw op te starten, maar nu de mensen weten welke tijd hen nog rest om te leven, vinden er wel kleine en grote revoluties plaats. Onder druk van de tijd worden opeens keuzes gemaakt die er echt toe doen. Als je dan toch dood moet gaan, dan eerst maar leven zoals je het écht wilt. En God wordt ondertussen opgepakt en als ongewenste vreemdeling uitgezet, en ook nu zien we Hem weer tierend tekeergaan.
Maar voor de mensen is het al beter dan het ooit geweest is.

De apotheose volgt op het strand, wachtend op het einde. Er wordt voorgelezen uit het nu voltooide Derde Testament. Het zijn feitelijk dwaasheden, maar ook weer niet dwazer dan ‘jullie zijn het zout der aarde’ of ‘zoek eerst het Koninkrijk’. Dan neemt boven, in Gods huis waar Hij nu verdwenen is, opeens de vrouw het heft in eigen handen. Het getal van het beest of het getal van de volwassenheid, het getal achttien is hoe dan ook vol en de aarde wordt herschapen met pastelkleuren en geborduurde bloemen. Wat de Vader en de Zoon niet deden en niet lukte, doen de moeder en de dochter: zij herscheppen de wereld, en het is een wereld van licht en liefde. Vanuit de hemel. En op de aarde.

Moet alles maar gezegd en gedaan kunnen worden? Ik weet ’t nog steeds niet. Het grootste raadsel met betrekking tot de theodiceevraag is voor mij altijd nog dit: als je God niet los wilt zien van het kwaad, hoe kun je dan Zijn liefde duiden? God los zien van het kwaad is de makkelijkste optie, maar wie doet het ons dán aan? En als Hij het wél doet, hoe kun je dan in Godsnaam van Hem houden? Wat is dat voor raar soort liefde?

De God waarin je dán gelooft, die zie je in ‘Le Tout Nouveau Testament’. Je zit je over jezelf te schamen, bij wijze van spreken. Wat is er nog heilig? Maar dat is precies wat ik Hém ook zou willen vragen. En ja, lach dan maar om die pastelkleuren en die geborduurde bloemen. Lach maar. Dat deden de mensen in de film ook, toen die verschenen, lachen deden ze, toen ze zichzelf terugvonden in een wereld van pastelkleuren en geborduurde bloemen.

 

Marijke van Selm