Kleine Koen in de tuin

logoIdW

 

Dit is het laatste plaatje uit het boek ‘Kleine Koen in de tuin’. Links op de voorgrond met het pagekapsel staat Koen. In het centrum staat September op zijn luit te spelen. Vrouw Koolhoofd, de erwten-, bonen- en bloemenmeisjes kijken toe. Het is volgens mij niet een boek uit mijn jeugd. Maar boeken als dit heb ik wel gelezen in mijn jeugd. Boeken met platen met zachte pasteltinten, waarbij je eindeloos kon wegdromen.

‘Kleine Koen in de tuin’ (Lasse liten i trägarden) is geschreven door de Zweedse schrijfster Elsa Beskow (1874-1953). In haar tijd tijd was ze een zeer progressieve vrouw. Zij volgde een kunstopleiding en schreef en tekende kinderboeken, iemand van de generatie van Nynke van Hichtum. Haar man stichtte de eerste volkshogeschool in Zweden en was een bekend pacifist.

In haar kinderboeken was ze vernieuwend. Ze bekeek de wereld ‘vanuit het kind’. Dat gebeurt ook in ‘Kleine Koen in de tuin’ waarin een kind dat in zijn achtertuin speelt in een wonderlijke wereld terecht komt. Als (voorgelezen) kind kon je je indenken dat je ook zo’n achtertuin had en dat je langs de bloemen en de groenten liep en dan terechtkwam in die betoverde wereld van elfjes, bloemenmeisjes en appelvrouwtjes. Vernieuwend was ook haar verbeelding van de natuur. Haar voorgangers hadden natuurwezens – in de traditie van het volkssprookje – altijd beschreven als onberekenbare en vaak gevaarlijke wezens. Maar bij Beskow zijn de elfen, wortelwezentjes en bloemenmeisjes hulpvaardig en vriendelijk. Dat geeft een kind vertrouwen om de wereld te ontdekken.

Het gekke is dat haar verhalen en tekeningen ons in het geheel niet progressief aandoen. Annie M.G. Schmidt en Astrid Lindgren hebben in de jaren vijftig en zestig kinderboekenland door elkaar geschud en karakters neergezet van kinderen die veel minder lievig en gehoorzaam zijn dan de kinderen uit de wereld van Beskow. Sindsdien was de kinderliteratuur enkele decennia lang sterk realistisch. De hoofdfiguren kwamen uit gezinnen met op zijn minst gescheiden ouders. Ook in mijn jeugd waren boeken als die van Beskow al ouderwets. Toch genoot ik van de fantasiewereld, maar vooral van het zoete, het lieve en het dromerige.

Ik wil een lans breken voor dit soort kinderliteratuur. Omdat er heel veel kinderen zijn die zich graag en zonder moeite met lieve, brave en dromerige kinderen identificeren. Maar ook omdat het kinderen uitnodigt zich aan het mooie en zuivere te spiegelen. Om verwonderd en ontvankelijk rond te lopen in een zuivere wereld en je daardoor te laten vormen. Deze boeken bereiden kinderen voor op een zielenreis, op een eigen tocht naar schoonheid en zuiverheid. Bij Elsa Beskow begint het paradijs in je eigen achtertuin.

Coen Wessel

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 10. 6 oktober 2018)