Kierkegaard tussen zijn tijdgenoten

logoIdW

Meesterlijke biografie door Joakim Garff

 

Van het leven van Søren Kierkegaard (1813-1855) weten de meeste mensen alleen dat hij zijn verloving verbrak en de Deense staatskerk aanviel. Ook kenners van Kierkegaards werk beseften tot voor kort nauwelijks dat er over zijn leven meer te vertellen valt dan twee of drie uitgekauwde anekdoten. Mede door het gebrek aan kennis van de Deense Umwelt van de filosoof gold zijn levensloop als te arm aan gebeurtenissen om werkelijk interessant te zijn. Kierkegaard reisde nauwelijks, had geen gezinsleven, maakte geen academische of civiele carrière en verkeerde niet met de groten van zijn tijd. Hij was een introverte bewoner van het provinciale Kopenhagen, die zijn dagen, afgezien van het dagelijkse blokje om dat je aantreft in alle biografieën van grote negentiende-eeuwers, besteedde aan schrijven, schrijven en nog meer schrijven. Zijn avonturen waren avonturen van de geest. Je kon ze genoegzaam in zijn boeken nalezen. Een biografie die meer wilde zijn dan een chronologische bespreking van zijn publicatielijst – zoals de lange tijd maatgevende en ook in het Nederlands vertaalde biografie van Johannes Hohlenberg uit 1940 – was moeilijk voor te stellen.

 Geen solipsist

Zo’n biografie is er niettemin verschenen. In 2000 publiceerde Joakim Garff (1960), theoloog en co-redacteur van de vierde editie van Kierkegaards Verzamelde Werken, SAK; Søren Aabye Kierkegaard; En biografi, een boek dat in 2016 in het Nederlands verscheen onder de titel Søren Kierkegaard. Een biografie. Dit boek is met zijn bijna 1000 pagina’s (de Nederlandse uitgave van 800 pagina’s is een bekorte versie) een overtuigende weerlegging van de stelling dat Kierkegaards leven kalm en introvert is geweest. Garff, steunend op een imposante kennis van het Denemarken van de eerste helft van de negentiende eeuw, beschrijft het leven van SAK als de poging van een briljante eenling om denkend en schrijvend orde te scheppen in een spookachtige binnen- en buitenwereld. Wat die buitenwereld aangaat, die was voor Kierkegaard geen abstractum, maar werd bevolkt door mannen en vrouwen, familieleden, academische en kerkelijke elitefiguren, journalisten, huispersoneel en secretarissen, straatvolk, recensenten en collega-literatoren. Garff noemt hen met naam en toenaam, citeert hun brieven en dagboeken en vertelt hoe Kierkegaard zich tot hen allen verhield met een mengeling van vrees, distantie en toewijding. De mythe van Kierkegaard als de solipsist die de wereld waarneemt via de spionnetjes naast de ramen van zijn appartement, ooit door Adorno de wereld ingebracht, en de door dezelfde Adorno gehuldigde opvatting dat Kierkegaard een ‘objectloze liefde’ voorstond, is met dit boek wel ontkracht.

 Boeken en mensen

Dit betekent niet dat Kierkegaard bij Garff opeens verschijnt als een gezellige mensenvriend. De biograaf maakt aannemelijk dat Kierkegaards verhouding tot de mensen om hem heen leek op de manier waarop hij boeken las. Een paar regels of een enkele gedachte leverden Kierkegaard vaak denkstof voor weken. Garff schrijft daarover: ‘Kierkegaard is een actieve lezer, die niet zomaar een boek openslaat, maar zich er als het ware met zijn hele persoonlijkheid aan overgeeft. Een klein stukje tekst kan genoeg zijn om zijn fantasie te prikkelen en daarmee bevestigt hij (…) de “thesis” die hij in maart 1837 heeft geponeerd [in een van zijn Dagboeken, UD] , dat “grote genieën” eigenlijk geen boek kunnen lezen, omdat ze “tijdens het lezen niet zozeer bezig zijn om de schrijver te begrijpen, maar om zichzelf te ontwikkelen”.’ (131)

Zoals het hem met boeken vergaat, zo vergaat het Kierkegaard ook met mensen. Garff laat zien dat Kierkegaard weinig deed of schreef zonder daarbij concrete personen in gedachten te hebben, of het nu zijn vader, zijn voormalige verloofde, literatuurpaus Heiberg of kerkvorst Mynster was. Maar een ontmoeting, een uitspraak of zelfs de wisseling van een blik werden door Kierkegaard zelden als alledaagse feiten ontvangen. Ze gaven hem aanleiding tot lang en diep peinzen en tot reacties van een ongewone emotionele en reflexieve intensiteit. Mooi en wat mij betreft ontroerend zijn de passages die Garff wijdt aan Kierkegaards verhouding tot zijn vader en zijn verloofde, tot vriend Boesen en tot zijn wijdere familiekring (297-305). We zien iemand die moeite moet doen om niet volledig door zijn eigen gedachtewereld in beslag te worden genomen, maar die, als hij die moeite neemt, de gave heeft om mensen in het hart te raken. Talrijk zijn daarnaast de voorbeelden van situaties waarin Kierkegaards overmatige gevoeligheid en denkkracht hem juist in een sociaal isolement brengen: zijn botsingen met achtereenvolgens de culturele elite (Andersen, Heiberg, Grundtvig), de literaire avant garde (P.L. Møller en Corsaren) en de staatskerk (Mynster en Martensen).

 Ironie

Ondanks Garffs nieuwe inzichten in het netwerk waarin Kierkegaards leven zich afspeelde, verschilt het beeld dat hij in zijn biografie van de filosoof oproept niet wezenlijk van de karakteristiek die ook al door iemand als Adorno werd gegeven. Garffs Kierkegaard is actief en maatschappelijk betrokken, maar blijft nillens willens een stuurman aan de wal of, om het in Kierkegaards eigen termen te zeggen: een estheet, een dichter, een typische schrijversnatuur. Door Kierkegaard op die manier neer te zetten, stelt Garff zich op als diens kwade geweten. Want terwijl hij zich van zijn aanleg als dichter en zijn taak als schrijver bewust was, meende Kierkegaard zelf, of beter: hoopte hij, nog meer te zijn: een man van het volk, iemand die met zijn enorme vermogen tot reflectie en distantie anderen dichterbij de waarheid kon brengen en aan Christus kon herinneren. Voor Garff echter blijft dat pose. Kierkegaard dacht dat hij in zijn werk het ware leven, de existentie, op het spoor kwam, maar kon niet buiten het harnas van zijn studeerkamer en het wapen van zijn pen.

Deze eenduidige visie van Garff op het onderwerp van zijn biografie is mijn grootste bedenking bij het boek. Met vlotte pen en kwistig gebruik van het stijlmiddel van de ironie toont Garff zijn lezers hoe heel Kierkegaards literaire, filosofische en theologische acrobatiek bedoeld is om te ontkomen aan de zwaartekracht van zijn genie, karakter en opvoeding en eindigt op de grond. Maar op den duur gaat Garffs commentaar vanachter de camera irriteren. Je vraagt je af waarom het eigenlijk nodig is om een auteur als Kierkegaard, die van zichzelf als geen ander ironisch en dubbelzinnig is, aan nog meer ironie te onderwerpen. Je vraagt je ook af wat Garff er persoonlijk mee voorheeft. Vaak is het alsof Garff en zijn onderwerp zich tot elkaar verhouden als de twee antagonisten A en B in Of/Of¸ waarbij Garff de ene keer de moraliserende rol van B speelt en de andere keer de relativerende rol van estheet A. Ten slotte laat het zich betwijfelen of het überhaupt mogelijk is om Kierkegaard met ironie zijn plaats te wijzen. Is Kierkegaards leven, net als zijn werk, werkelijk een positie of een ideologie die om ironisering vraagt, of is het, zoals Kierkegaard zelf zei, een spiegel, een vraag aan de lezer? In dat laatste geval zegt de ironie in Søren Kierkegaard. Een biografie meer over de biograaf dan over zijn onderwerp.

Udo Doedens

Joakim Garff, Søren Kierkegaard. Een biografie, vertaald door Edith Koenders en Jan Middelkamp, Ten Have 2016, 800 pagina’s.