Kerk en wereld als ‘vraagstuk’

In de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw formuleerde de toenmalige Hervormde Kerk de ontwikkelingen in de samenleving en haar betrokkenheid daarbij met de term ‘het vraagstuk van…’. Dat reikte van ‘het bioscoopvraagstuk’ tot ‘het vraagstuk van de kernwapens’. Soms uitte de synode zich daarover in ‘herderlijke schrijvens’. In elk geval gaf de synode (omringd door een groot aantal ter zake kundige organen van bijstand) acte de présence bij relevante ontwikkelingen in de samenleving.

Dat kwam mij weer te binnen toen ik de klacht van At Polhuis las (IdW 8) over het uitblijven van een kerkelijke en tegelijk bredere visie op de oorlogsdynamiek in en rond de Oekraïne. Met die klacht ben ik het wel eens. Overigens geldt dat ontbreken van een dergelijke visie ook voor (de turbulentie rond) het stikstofdossier. Wat ‘de stikstof’ betreft vertoont de kerk hetzelfde patroon als bij de oorlog in de Oekraïne: het gaat om een pastorale benadering: aandacht voor de slachtoffers (in het stikstofdossier: de boeren) en gebed. Aan een analyse van de economische krachten en de politieke keuzes waardoor het zo ver is gekomen waagt de kerk zich kennelijk niet.

Je vraagt je af: is het nu een beleidsmatige keuze om als kerk deze relatief ‘veilige’ positie te kiezen van gebed en aandacht voor slachtoffers? Of is het een gebrek aan durf om als kerk in deze zaken voor de dag te komen? In het eerste geval is de keuze (positief geduid) een concentratie op het kerk-eigene van het gebed en de aandacht voor mensen. In het tweede geval speelt (negatief geduid) mogelijk ook de angst voor ledenverlies een rol.

Op dat moment moest ik terugdenken aan dat oude hervormde woord ‘vraagstuk’. Kan dat woord ons misschien toch ietsje verder helpen? In mijn jeugdherinnering is de term ‘vraagstuk’ afkomstig uit de rekenkunde. In die rekenkunde had je twee afdelingen: cijferen en ‘vraagstukken’. Anders dan in het cijferen werd je bij de rekenkundige ‘vraagstukken’ geacht met een zgn. ‘beredeneerde’ oplossing voor de dag te komen: hoe ben je tot je antwoord gekomen? Daarbij was voor de beoordeling van je antwoord de gevolgde redenering even belangrijk als de oplossing van het vraagstuk.

Vergis ik me, en is niet alleen de kerk, maar ook de samenleving losgezongen van ‘het vraagstuk’? En rekenen we elkaar alleen nog maar af op ‘cijferen’, i.c. het goede of foute (dus ook altijd ‘veilige’!) resultaat, zonder het wegen van gevraagde overwegingen? Simpel en snel, zoals het in een digitale wereld alleen maar gaat om nullen of enen?

Distantie tussen belijden en beoordelen

Om nu meteen maar een koe bij de horens te vatten: waar moet je nu aan denken bij het opstellen van een visie op de toestand in en rond Oekraïne wanneer we die visie kerkelijk benoemen als een ‘vraagstuk’? At Polhuis geeft in zijn artikel een voorzet d.m.v. een aantal vragen, precies in het spanningsveld dat ontstaat als je een voorgenomen reactie op een kwestie uit de samenleving kwalificeert als een kerkelijke reactie. De meest intrigerende vraag die At noemt in dit verband is wellicht de volgende: ‘Belijden wij Jezus Christus als Heer en beoordelen wij op grond daarvan de gebeurtenissen, of zijn die gebeurtenissen het kader waarin wij belijden? Die vraag is intrigerend omdat die het aanzien heeft van een ondubbelzinnig dilemma. Maar dat dilemma is wat je noemt ‘vals’, omdat in elk van de beide polen één en hetzelfde probleem verborgen zit. Dat probleem is te onthullen door in de eerste pool te vragen: wat speelt zich precies af tussen ‘Jezus Christus belijden als Heer…’ en ‘…op grond daarvan gebeurtenissen beoordelen’? Daar zit iets tussen. Want wanneer we hier zouden denken dat het ‘beoordelen’ onproblematisch volgt uit het ‘belijden’ hebben we de diepgang van het vraagstuk al afgeplat tot lineair ‘cijferen’. Ik zou ervoor willen pleiten tussen ‘belijden’ en ‘beoordelen’ de nodige distantie te bewaren. Waarom? Omdat we precies in die distantie kunnen ontdekken wat wij (bewust en/of onbewust) van onszelf uit meebrengen tussen ‘belijden’ en ‘op grond daarvan beoordelen’. En wat wij daarvan (bewust en/of onbewust) gebruiken om dat in het ‘beoordelen’ als ‘belijden’ te laten resoneren.

In elk geval zit er tussen ‘het belijden’ en ‘op grond van belijden beoordelen’ onze analyse van de situatie. En in die analyse manifesteren zich de verschillen tussen de diverse groepen en personen. Om dat toe te passen op de situatie van de Oekraïne het volgende. In het juninummer van Vredesspiraal (een uitgave van Kerk en Vrede) doet Dick Boer ‘een poging tot analyse’. Wat hij beschrijft over de Russische inval in de Oekraïne verschilt grondig van de analyse van degenen die hij in dat artikel citeert en bestrijdt. Maar die analyses hebben noch met het belijden, noch met het ‘op grond daarvan beoordelen’ te maken. In het rijtje van vragen die At Polhuis in zijn artikel stelt als relevant voor een kerkelijke positiebepaling hoor ik de analyse van Dick Boer in vragende vorm terug. En dan gaat het om een analyse die gekenmerkt wordt door het benoemen van het gedrag van het Westen m.b.t. Rusland in de afgelopen decennia. Om vervolgens daarmee de inval van Poetin in de Oekraïne te voorzien van de verklaring dat het naar het Oosten opdringende Westen Poetin zo ongeveer tot deze daad heeft gebracht. Alsof Poetin niet anders kon. Dat laatste zegt Dick Boer niet, maar de suggestie is levensgroot. Ik ben zo vrij te denken dat Poetin wèl anders kon: als hij werkelijk de Europese landen had willen straffen voor hun opdringerige gedrag dan had hij in de maand december de gas- en de oliekraan dicht moeten draaien. In zijn gedrag als verwarringstichter bij zijn opponenten was dat een meesterzet geweest om Europa in één klap in een logistieke en economische chaos te veranderen. Dat deed hij niet, want hij moest en zou de Oekraïne terugbrengen in zijn Russische rijk.

Ik memoreer het bovenstaande om duidelijk te maken dat niet het belijden een grond is om de gebeurtenissen te beoordelen, maar dat die beoordeling gepaard gaat met een van dat belijden onafhankelijke analyse. En die kan van mens tot mens en van groep tot groep verschillen. Is dat erg? Ik vind van niet, want juist als kerk blijven we cirkelen in ‘het vraagstuk’. Misschien nog wel het meest in het vraagstuk hoe we ‘het belijden’ en ‘het beoordelen’ als aparte zaken toch in één leven bij elkaar houden.

Dat dit laatste mogelijk is, vind ik terug in het boetelied dat Ad den Besten in 1985 schreef bij 40 jaar bevrijding. Het is als gezang 709 (‘Nooit lichter ving de lente aan’) opgenomen in het Liedboek. In dat boetelied voltrekt zich de beweging van het belijden als blijde wetenschap (‘Gods vijanden vergaan’) naar het belijden als smeekgebed (‘God laat ons niet vergaan!’). En daartussenin zit een trefzekere analyse van ons gedrag, ook als samenleving, die er niet om liegt. Als de kerk het aandurft die poëzie tot proza te maken dan hebben we de kerkelijke tekst waar we – en ik neem aan: ook At Polhuis – naar mogen verlangen.

Jan Bruin

Ds. J. Bruin is emeritus predikant en woont in Workum.

In de Waagschaal, jaargang 51, nr.9. 17 september 2022