Karl en Nelly Barth en Charlotte von Kirschbaum

logoIdW

 

In nr 5 (29 april 2017) schreef ik over de briefwisseling tussen Barth en Charlotte von Kirschbaum tussen 1925 en 1935. Bijna veertig jaar hebben Barth, zijn vrouw Nelly en ‘Lollo’ onder één dak geleefd in een ‘Notgemeinschaft’, “das ‘Dreieck’, bei dem es gelten würde, in strenger Gemeinsamkeit  zu denken und zu handeln”, zoals Barth Lollo schreef in 1929 (brief 55). Nu wil ik kort ingaan op de vraag, in hoeverre Barths verhouding met Von Kirschbaum samenhangt met zijn theologie. Daarvoor maak ik onder meer gebruik van deel III van de briefwisseling tussen Barth en Thurneysen uit 2000, die loopt van 1930 tot eveneens 1935. Juist hier, aan de hand van Barth, Thurneysen, maar ook hun vrouwen, Barths moeder en Charlotte von Kirschbaum  vinden we pas goed het drama van deze ‘Notgemeinschaft’ gedocumenteerd. Waarbij ook drie hiervoor onmisbaar geachte brieven tussen Karl en Nelly bij wijze van uitzondering zijn vrijgegeven (hun verdere correspondentie is in overeenstemming met Barths wens niet openbaar).

I

Er is in de jaren zeventig vanuit Gereformeerde Bondszijde niet geaarzeld de theologie van Barth in een kwaad daglicht te stellen vanwege zijn buitenechtelijke verhouding. Dan ben je natuurlijk snel klaar. Aan de andere kant lijken veel Barth-getrouwen hier het liefst te zwijgen, omdat ook zij deze verhouding als een ‘faux pas’ afkeuren of er zich in elk geval uiterst ongemakkelijk bij voelen. Mijns inziens dient de vraag naar het verband zich echter aan, alleen al vanwege het feit dat Barth zelf, zoveel wordt wel duidelijk uit zijn correspondentie, zijn liefde voor Lollo helemaal niet als een scheve schaats zag, maar als iets waar hij pal voor stond, dat even noodzakelijk en onmisbaar met zijn leven was verweven als zijn theologie. In zijn brief aan Nelly van 31 maart 1933 (let op de datum!), als crisis in huize Barth is uitgebroken omdat het zo niet meer gaat en er over scheiding wordt gesproken, maakt Barth Nelly onomwonden duidelijk dat “wij – jij en ik – (…) elkaar vreemd zijn en naar mijn mening ook zullen blijven, terwijl Lollos innerlijke bij mij horen evenzeer een feit is.” Barth was zich bewust van zijn schuld tegenover Nelly, zoals uit de eerste liefdesbrief uit 1925 duidelijk werd. Maar zoals hij in de Tambacher rede gezegd had, onze plaats is “…. als mee-hopende en medeschuldige kameraden in de sociaaldemocratie….”, zo lijkt hij ook in zake Charlotte de schuld op zich te hebben willen nemen en ervoor te willen stáán. Ik wil zelfs een stap verder gaan. Zoals hij in Tambach vervolgens zei, dat de gelijkenissen van het koninkrijk nu eenmaal in de sociaaldemocratie zijn gegeven, denk ik dat we ook zijn verhouding met Lollo moeten begrijpen. Ietwat provocatief gezegd: juist in zijn liefde tot Von Kirschbaum wordt het wezen van Barths theologie ten volle openbaar.

II

Vooral Thurneysen komt, zo wordt uit deze brieven duidelijk, de ondankbare taak toe om niet als postiljon d’amour te fungeren, maar als wijze huisvriend te proberen de partijen begrip te blijven laten opbrengen voor elkaar. Uit een brief van 14 mei 1933 aan Nelly (helaas zijn deze brieven niet genummerd), wanneer ze verklaard heeft het niet meer vol te houden – de familie woont nog in Bonn, Thurneysen in Bazel: ik weet dat ik te lang heb gewacht je te schrijven, zo begint Thurneysen, maar je mag ervan overtuigd zijn dat ik je last mee wil dragen; maar ik heb ook het idee dat alles wat ik uit de verte zeg altijd al te laat komt (de zaak was tamelijk grillig en explosief). Maar wat je schrijft, Nelly, staat ook mij nog zo goed voor ogen: “Karl, die Lollo en jou, die jullie beiden aan zijn hand hield – Karl heeft destijds ook tegen mij in die zin gesproken –, maar nu is dat toch, en wel ergens voor jullie alle drie, haast te zwaar, te ondragelijk geworden en, als ik het goed zie, vooral omdat het voor jou (ach, en ik begrijp het maar al te goed) steeds weer opnieuw tot een werkelijk onmogelijke mogelijkheid werd. Daarbij weet ik wel, dat je mij onmiddellijk zult moeten zeggen: dat ligt er eenvoudig aan dat – van jou uit ervaren – Karl jullie toch niet op gelijke manier beiden vastgehouden heeft. Misschien ligt in het verschil tussen datgene wat jullie je beiden, van jullie kant uit, onder dit ‘jullie beiden aan de hand houden’ moeten voorstellen en verwachten, de gehele nood besloten van jullie poging tot nu toe om samen te leven, de gehele teleurstelling die hier ten slotte vooral voor jou, maar toch ook voor Karl en ook voor Lollo uit voortkwam. (…) En hoe zwaar je dit ook mag vallen, geloof het toch eenvoudig, dat het Karl werkelijk volledig ernst geweest is (en ik weet wat ik zeg: tot vandaag ernst is): hij wilde en wil jullie beiden aan zijn hand houden…” En dan komt het beslissende: geloof me, ook als Lollo niet zou zijn gekomen, zou Karls houding voor jou ten diepste dezelfde zijn gebleven. “Hij bedoelde ook met het voorstel van uiteengaan, ja, scheiding, niets anders, hij bedoelde (…) een ‘Um-Ordnung’ van jullie situatie, jullie eraan toe zijn, maar geen ‘Un-ordnung’.” Jij blijft zoeken, Nelly, wat jou door Karl nooit kan worden gegeven, heet het dan ook nog ietwat raadselachtig. Ja, met Lollo staat het anders, maar, Nelly: “hij heeft ook jou aan zijn hand, maar anders, anders!” Dit als antwoord op Nelly, die Thurneysen een maand eerder had geschreven (Brief 18 april): “Ik kan het ‘gezamenlijke’ in het definitieve uiteengaan nog niet begrijpen. (…) Wel echter zou ik [tegenover de rechtbank] kunnen zeggen: mijn man wil en moet van mij af, en ik wil hem helpen zich van zijn ketenen te bevrijden.”

Hoe duidelijk het ook is dat Nelly de bungelende ‘Dritte im Bunde’ is, ik wil het voor Barth opnemen. Ik kan in zijn verlangen beide vrouwen ‘aan de hand te houden’ net als bij Abraham enkel liefde proeven – en dus juist het omgekeerde van overspel, zoals doorgaans de kat wordt geknepen in het donker. Veeleer lijkt Barth het eens gesloten huwelijk hoe dan ook te willen behouden en te laten gelden, en zich daarvoor ook te willen offeren, ook waar dit zijn alleenrecht niet meer kan laten gelden. Het is veel te gemakkelijk Barth vanuit een soort ‘feministische hoon’ neer te zetten als lafaard die van twee walletjes wil blijven eten of iets dergelijks. Zijn voorstel tot scheiding was omdat Nélly het niet meer aankon; niet om van haar af te zijn en, hoe vreselijk, nu met Lotje een nieuw tortelnestje te beginnen. Vanuit zijn theologische actiecentrum beide vrouwen recht te doen, beide vrouwen trouw te blijven, en door de een daarin wel, maar door de ander niet te worden begrepen, en dan tóch niet opgeven – dat is het hele drama dat hier verhaald wordt, als een inderdaad: onmogelijke mogelijkheid. Lijkt dat toch niet maar al te zeer op het drama van de God van Israël die óók de volkeren liefheeft? En zou dit alles géén verband houden met Barths leer van de uitverkiezing, dat God in Christus voor alle mensen heeft gekozen?

III

Maarten Luther heeft in 1539 Philips van Hessen, toen deze opbiechtte naast zijn wettige echtgenote van een andere vrouw te houden, geadviseerd haar in stilte te trouwen om in elk geval geen hoererij te plegen. Ook Luther adviseert dus, juist omdat het huwelijk hem heilig is, een soort ‘Notgemeinschaft’. Melanchton vertelt hoe deze Philips al vijftien jaar het avondmaal mijdt, uit gewetenswroeging. En Christina, de vrouw van Philips, stemt met de noodmaatregel in. Opvallend is het hoe Oberman Luther verdedigt. “Er bestaan evangelische raadgevingen, die in strijd zijn met de wetten.” En: “Wie hier niet weet te onderscheiden, maakt de Reformatie van Luther ongedaan.” (Oberman, Luther, 286) Je kunt je inderdaad afvragen, wat wij nog snappen van de zielsnood van deze mensen. En of wij, met onze seriële monogamie, eigenlijk niet veel bigamer zijn dan een Philips of ook een Barth, die hun wettige vrouw tenminste blijvend onder ogen kwamen.

Laat KD IV/2 voorlopig uitkomst bieden. Barth schrijft daar naar aanleiding van de navolging (623) : “De absolute familie krijgt met het aanbreken van het rijk van God evengoed zijn welverdiende rust aangezegd als het absolute bezit of de absolute eer. Een algemene regel is ook daar niet mee gegeven, een nieuwe wet in concurrentie met de zo machtig in tegengestelde richting wijzende wet van de wereld, is ook daar niet mee in werking gezet. Maar toch: het vrij zijn van de wet van de wereld, dat aan de discipel in een bepaalde situatie (bepaald door de speciaal hém geldende instructie!) wordt gegeven en door hem moet worden uitgeoefend, is ook daarmee geproclameerd. (…) Kunnen we ons eigenlijk ook maar één oudtestamentische profeet of nieuwtestamentische apostel voorstellen in de, door de veelgeroemde protestantse pastorie zo vanzelfsprekend nieuw gewijde, rol van gelukkige vader of grootvader of zelfs oom?”

Was Charlotte Barths zeer concrete getuige van de bijzondere roeping tot navolging, Nelly was de wereld die Barth niet wilde verraden. En ze hebben het uiteindelijk toch met elkaar uitgehouden.

 

Wessel ten Boom

Karl Barth-Eduard Thurneysen, Briefwechsel. Band 3, 1930-1935, TVZ Zürich, 2000