Kanttekening bij de superioriteit van de christelijke beschaving

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)‘Es ist niemals ein Dokument der Kultur, ohne zugleich ein solches der Barbarei zu sein.‘ (Walter Benjamin)

Bij het lezen van het artikel van Willem Maarten Dekker moest ik denken aan Miskotte’s Het geestesmerk van de Europese mens en het evangelie van Jezus Christus (1949) en het eveneens in 1949 geschreven De schatten van Europa. De overeenkomst is frappant: beiden geven zich rekenschap van het onmiskenbare feit dat Europa als het missiegebied van de prediking van het Woord van de God van de bijbel door dat Woord tot in haar diepste vezels is geraakt, zodat wij met recht kunnen spreken van een christelijk Europa. Over waarin dat ‘christelijk’ bestaat is er ook tot op zekere hoogte overeenstemming. Miskotte rekent tot, wat hij noemt de ‘schatten van Europa’ onder anderen rechtszekerheid, natuurwetenschap en techniek, Dekker de wetenschap en het onderwijs. Maar er zijn ook verschillen. Dekker noemt de ‘zachte’ kanten van de christelijke beschaving: de onbaatzuchtige zorg voor de ander ongeacht geloof, nationaliteit, etc. Het is, denk ik, geen cruciaal verschil. Miskotte zou er geen moeite mee hebben gehad die ook in zijn lijstje op te nemen.
Een belangrijker verschil lijkt mij dat Miskotte het geestesmerk van de Europese cultuur wel benoemt maar het woord ‘superioriteit’ in dat verband niet gebruikt. Je kunt bij hem wel een waardeoordeel vermoeden, maar wat hij biedt is een fenomenologie. De suggestie dat andere culturen niet alleen anders maar ook minder zouden zijn ontbreekt. Gelukkig, want de connotaties van ‘superieur’ zijn niet onbedenkelijk. Het is vanuit de vooronderstelling van die superioriteit dat het Europese koloniale project kon worden verstaan als een ‘missie’. In het verlengde van de superioriteit ligt ook een hiërarchisch denken dat in onze conflictueuze wereld al snel leidt tot de oppositie van ‘wij beschaafden’ tegenover de, ja hoe noem je ze: barbaren? of toch in elk geval de mensen die (nog) niet zover zijn als wij. Het woord ademt ook tevredenheid. Het past op het politieke vlak goed in de bedaarde manier waarop het CDA zich positioneert.
En daarin ligt ook het cruciale verschil met Miskotte’s duiding van het geestesmerk van de Europese cultuur. Wat Europa aan het christendom (een christendom dat bij Miskotte altijd een ‘israëlitisch’ christendom is!) te danken heeft, is in de eerste plaats het besef dat de wereld geen kosmos is, geen heel-Al waarin niets gebeurt maar alles is zoals het is, maar ‘het toneel waarop iets nieuws gaat gebeuren, een springplank voor … de één zegt voor het rijk der vrijheid, de ander voor een klassenloze maatschappij […]! Dat is Europees! Men kan zich geen Communistisch Manifest voorstellen opgesteld door de volgelingen van Confucius of door de adepten van Ramakrishna.’ En dan klinkt ook al snel de naam van Marx: ‘de grote analysator, de speculatieve doctrinair, is tegelijk de geseculariseerde oud-testamentische profeet vol ethische verontwaardiging.’ Het ‘christelijke’ moment in de Europese cultuur is geen depositum dat zonodig tegen haar verval moet worden beschermd, maar haar (zelf)kritiek. Haar ‘christelijkheid’ bestaat niet in wat zij heeft, maar in wat zij hoopt. Het is het ‘messiaans verlangen’. Je mag best dankbaar zijn voor wat ons in Europa door het christendom (maar ook door de Verlichting!) verworven vrijheid, gelijkheid en saamhorigheid gebleven is. Maar overwegen moet toch het protest tegen een verkeerde wereld, het ‘wir stehen tiefer im Nein als im Ja’ (Barth), het ‘hier zijn wij vreemdelingen en bijwoners’ (Hebr. 11:13).
Tenslotte: de bewijsvoering voor de superioriteit van de christelijke beschaving gaat voorbij aan de zwarte bladzijden in de christelijke geschiedenis en het zijn, schrijft Dekker, ‘er vele’. Hij doet dat bewust: ‘Met beschaving bedoel ik het hoogstaande van de christelijke cultuur.’ Maar het probleem met de christelijke en met elke cultuur is juist dat het ‘hogere’ altijd gepaard gaat met het ‘lagere’. Augustinus’ De Civitate Dei is niet denkbaar zonder de vervolging van de Montanisten, Luthers Die Freiheit eines Christenmenschen niet zonder zijn rabiate antisemitisme (Dekkers ‘dat hij ook antisemitische gedachten had’ is een stuitend understatement), Calvijn niet zonder de verbranding van Servet, de Shoa niet zonder het diepgewortelde christelijke anti-judaïsme. Zoals Walter Benjamin schreef: ‘Es ist niemals ein Dokument der Kultur, ohne zugleich ein solches der Barbarei zu sein.’ Een lofzang op de christelijke beschaving zonder deze kritische kanttekening is ‘pia fraus’, vroom bedrog.


Dick Boer

In de Waagschaal, nr. 1, 13 Januari 2024