Jürgen Moltmann: wakend anticiperen op de toekomst

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Jürgen Moltmann, die op 3 juni op 98-jarige leeftijd overleed, vertelde vaak over zijn voorjaarsvakantie van 1960 in het Zwitserse Ticino.[1] De lentepracht van de bergen ging die dagen aan hem voorbij, doordat hij volledig in beslag werd genomen door zijn vakantieleesstof. ‘Het leek wel of er iemand anders in zijn leven was gekomen’, schreef zijn vrouw, Elisabeth Moltmann-Wendel, later met enige ironie, ‘niet een vrouwelijke rivale, maar een boek en een man: Das Prinzip Hoffnung en Ernst Bloch’. Tijdens wandelingen vatte Moltmann euforisch samen wat de ‘rode bijbeldetective’ hem nu weer had geleerd over de bijbel als groot bevrijdingsverhaal en hoop die ons vooruit doet grijpen op de toekomst. ‘Hoe bestaat het dat we de hoop zo hebben verwaarloosd?’

De afgelopen jaren stelde Moltmann diezelfde vraag nogal eens opnieuw. ‘Het is stil geworden in de theologie’, concludeerde hij in een lezing tijdens het Reformatieherdenkingsjaar 2017.[2] De buitenwereld heeft geen boodschap meer aan wat theologen schrijven. Kerk en theologie gaan aan hun eigen onschadelijkheid ten onder. De angst die krantenkoppen ons aanjagen beantwoorden we volgens Moltmann vooral met een zoeken naar zekerheid. Wat is er gebeurd met het uitdagende van de christelijke hoop? Met het vreugdevol vooruitlopen op Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid? We staren wat mistroostig naar de achteruitgang. ‘Hoop is in haar schulp gekropen.’

‘Theologie met het gezicht naar de wereld’

Natuurlijk, Moltmanns theologie ontstond in een andere tijd. ‘Hoop zat in de lucht’, antwoordde hij als hem gevraagd werd naar de grote impact van zijn boek Theologie der Hoffnung, dat vier jaar na die vakantie in Zwitserland verscheen. Net als veel generatiegenoten had Moltmann steeds meer moeite gekregen met de restauratieve geest in de naoorlogse samenleving en kerk. Oude instituties hadden zich hersteld en beloofden de rust en zekerheid waarnaar mensen verlangden. Konrad Adenauer won verkiezingen met de leus ‘Keine Experimente!’ en dat leek ook het belangrijkste adagium in de kerk. Aanvankelijk had Moltmann nog gekozen voor de ‘rustige wateren’ van de kerkgeschiedenis en niet voor de dogmatiek (omdat ‘Karl Barth alles al gezegd had en alles zo mooi gezegd had’). Gaandeweg de jaren vijftig, waarin hij ook predikant was, begon Moltmann echter aanknopingspunten te zoeken voor een ‘theologie met het gezicht naar de wereld’. In artikelen die hij schreef klinkt zijn enthousiasme door voor de Nederlandse apostolaatstheologie, de ethiek van Dietrich Bonhoeffer en de heilshistorische bijbellezing van Gerhard von Rad. Het was Ernst Bloch die hem het patroon bood om dit soort ‘losse draden’ tot een tapijt te weven.

Herschepping van de wereld

Moltmanns theologie van de hoop sloot dus aan bij de Aufbruchsbereitschaft van die jaren. In het laatste hoofdstuk van Theologie der Hoffnung roept hij de kerk op om op te breken uit oude zekerheden en als ‘Exodusgemeente’ met hartstocht, vreugde en concrete actie te ‘zinspelen op het nieuwe’. Eschatologie is niet langer het sluitstuk van de theologie, maar ‘de toon waarop alles wordt afgestemd, de kleur van het morgenrood van de verwachte nieuwe dag die vandaag al alles kleurt’. Anders dan in de marxistische filosofie van Bloch is die toekomst van vrijheid uiteindelijk niet de vervulling van menselijke mogelijkheden, maar de herschepping van deze wereld door God (‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw!’). Hoop is gefundeerd op Gods belofte, die zichtbaar wordt in de opstanding van Jezus Christus. Zoals Jan Sperna Weiland het in die dagen samenvatte: ‘Het voornaamste verschil tussen Bloch en Moltmann is dat de boog, die bij Bloch de Exodus verbindt met het eschatologische Rijk, bij Moltmann in het midden wordt gedragen door de opstanding van de gekruisigde Christus’.

Critici vroegen zich af  hoeveel concrete hoop mensen hier nu daadwerkelijk aan kunnen ontlenen. Dorothee Sölle bijvoorbeeld stelde vast dat ‘hoop’ in Moltmanns boek al snel wordt verdrongen door een metafysisch spreken over de goddelijke Belofte die ons moet worden aangezegd. Is hoop op Gods rijk zo nog te verbinden met het alledaagse hopen van gemarginaliseerden? Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologen, met wie Moltmann zich verwant voelde, stelden in de jaren zeventig vergelijkbare vragen. Je kunt je afvragen hoe terecht die kritiek was, zeker nadat Moltmann met zijn boek Der gekreuzigte Gott uit 1972 een belangrijke verdieping had aangebracht in zijn theologie door de vraag naar hoop expliciet te verbinden met de Teufelskreise van armoede, geweld, racisme, natuurvernietiging en godverlatenheid. Hoe dan ook, in 1978 kwam het op een conferentie in Mexico City tot een aanvaring tussen Moltmann en vooraanstaande bevrijdingstheologen. Onderweg naar huis maakte hij een schets voor de serie boeken die hij in de jaren tachtig en negentig zou gaan schrijven. Die opzet publiceerde hij onder de titel ‘bevrijdende theologie voor onderdrukkers’. Zijn voornemen was om de grote thema’s van de christelijke theologie bewuster te doordenken vanuit zijn eigen context als West-Europees theoloog. De milieuproblematiek kwam daarbij in beeld. Dat leidde begin jaren tachtig tot een ‘vergroening’ van Moltmanns denken. In zijn scheppingstheologie van toen komen al veel thema’s aan de orde die centraal staan in groene theologieën van nu (van kritiek op Westers antropocentrisme tot de sabbat als ‘goddelijke ecologie’).

Mystieke kant

Beïnvloed door de feministische theologie van zijn vrouw leerde Moltmann om ‘ik’ te zeggen in zijn theologie. Hij schreef steeds vaker over zijn oorlogservaringen, die, terugkijkend, het echte begin waren geweest van zijn theologie van de hoop. Bijvoorbeeld over hoe hij als zeventienjarige scholier uit een seculiere familie van vrijmetselaars, rennend door brandend Hamburg, voor het eerst tot God had geroepen. Of over hoe hij later, als krijgsgevangene in Schotland, een bijbel in handen kreeg en diep geraakt werd door de godverlatenheid van Jezus, in wie hij zijn ‘goddelijke broeder in nood’ herkende. Maar ook over hoe hij ergens buiten een krijgsgevangenkamp bij Oostende opeens voor een bloeiende fruitboom was komen te staan. Zijn zintuigen, verdoofd door de oorlogstrauma’s, begonnen één voor één weer te functioneren. Hij begon weer te zien, te horen en te ruiken, hij kwam weer tot leven. In deze beschrijvingen, waarin biografie en theologie in elkaar overlopen, zien we de mystieke kant van Moltmanns theologie. Geloof ontstaat in de worsteling met ‘het verborgen gezicht van God’ in de donkere nacht van pijn en schuld. Hoop is zintuigelijk waarneembaar als het ontwaken van verdoofde zintuigen.

Ervaring en spiritualiteit

De theologische herwaardering van ervaring in Moltmanns theologie hangt samen met wat hij de ‘pneumatologische Wende’ noemt: aandacht voor de aanwezigheid van de komende Christus in de levendmakende Geest hier en nu. In de loop van de jaren negentig ontdekt hij een ‘nieuwe liefde voor het leven’, een ‘nieuwe mystiek van het lichamelijke leven’, een ‘nieuwe eerbied voor de aarde’, een ‘spiritualiteit van de wakkere zintuigen’. ‘Ich habe meine Seele in meinen Sinnen gefunden.’ Op een avond schrijft hij, als meditatief antwoord aan Augustinus, dat God hem naar buiten heeft gelokt, in de wijde ruimte van de liefde voor het leven:

‘Wenn ich Gott liebe, dann liebe ich die Schönheit der Körper, den Rhythmus der Bewegungen, den Glanz der Augen, die Umarmungen, die Gefühle, die Gerüche, die Töne dieser bunten Schöpfung. Alles möchte ich umarmen, wenn ich dich, mein Gott, liebe, denn ich liebe dich mit allen meinen Sinnen in den Geschöpfen deiner Liebe. Du wartest auf mich in allen Dingen, die mir begegnen (Weiter Raum, p.334).’

Op bijzonder persoonlijke wijze benadrukt Moltmann dit nog eens in een essay dat hij schreef na het overlijden van zijn vrouw in 2016.[3] Hij zoekt geen troost in een ars moriendi, maar in een ars resurgendi, de kunst om op te staan. We ervaren de eeuwigheid van Gods komende rijk als de ‘ogenblikkelijke diepte van het geleefde leven’. Ons leven in de tijd is een ‘anfängliches Leben’ waarin we de liefde voor het leven steeds opnieuw kunnen ervaren als het begin van de toekomst, als ‘opstanding in de volheid van het leven’.

Wakend anticiperen

‘Al mijn theologische levenskracht heb ik besteed aan de ontwikkeling van een oecumenische theologie van de hoop,’ zei Moltmann tijdens die lezing in 2017. ‘Het is maar de vraag of komende generaties theologen me daarin zullen volgen.’ Hij suggereert haast dat we weer terug bij af lijken, bij de stagnatie waaruit hij kerk en theologie ooit wilde bevrijden. ‘Waar is de hoop gebleven?’ Misschien zag Moltmann het toch wat te somber in. Het valt me op hoeveel boeken er de laatste tijd verschijnen met het woord ‘hoop’ in de titel. Er wordt juist ook door theologen gezocht naar doorleefde hoop voorbij de hopeloosheid, de verlamming en het cynisme. Moltmanns ‘spiritualiteit van de hoop’ lijkt mij daarbij van grote waarde: geloven als het oefenen van anfänglich leven, van vreugdevol zinspelen op het nieuwe, van wakend anticiperen op de toekomst. Een biografische theologie van de wakkere zintuigen, waarin geloven wordt verstaan als de kunst om op te staan in de volheid van het leven en waarin hoop een bloeiende fruitboom kan zijn.

Ton van Prooijen

 

Ton van Prooijen is predikant in Breda.

[1] Op diverse plaatsen vertelt Moltmann over het begin van zijn theologie van de hoop, het meest uitgebreid in zijn autobiografie: Weiter Raum. Eine Lebensgeschichte (2006).

[2] Een bewerking van deze lezing is gepubliceerd als: Christliche Erneuerungen in schwierigen Zeiten (2019).

[3] Auferstanden in das ewige Leben. Über das Sterben und Erwachen einer lebendigen Seele (2020).

In de Waagschaal, nr. 8, 17 augustus 2024