Jezus Christus – “Herrschaftsprinzip” in het wereldgebeuren (I )
Sinds de Verlichting hebben velen geworsteld met het probleem hoe het christelijk geloof en de moderniteit met elkaar verbonden kunnen worden. Dit kreeg dikwijls een toespitsing in de vraag hoe de notie dat de mens geschapen is naar Gods beeld te verenigen is met het inzicht van de moderne biologie dat de mens een toevallig product is van de evolutie.[1] Of, zoals verwoord door Carel ter Linden: Mijn probleem is dat ik geen verbinding kan leggen tussen de hoge menselijke waarden als liefde en trouw en recht, die de bijbel ziet als diep verbonden met ons menselijk bestaan, en het hele proces van de ontwikkeling van het leven op aarde, waaruit de mens is voortgekomen.[2]
Geloof en wetenschap
Nu is men in brede kring tot het besef gekomen – juist dankzij de confrontatie met Darwin en de natuurwetenschappen in het algemeen – dat we bij bijbel en wetenschap te maken hebben met verschillende soorten verhalen die niet met elkaar verward mogen worden.[3] Als je de bijbel goed leest dan blijkt, zo wordt vaak betoogd, dat het er bijvoorbeeld in de scheppingsverhalen helemaal niet om gaat ons kennis over de natuur te verschaffen. Ze beogen niet een soort verklaring van het ontstaan van de kosmos en van de levende wezens te geven. Het zijn verhalen over de bestemming van de mens. Ze spreken van belofte en roepen op tot verantwoordelijk handelen. Kortom, wat in de bijbel staat is in feite literatuur, poëzie en het dient dan ook als zodanig te worden gelezen.
Zo lijkt alles helder en je zou kunnen denken dat het probleem van geloof en wetenschap op die manier mooi is opgelost. Dat lijkt echter maar zo. Want we blijven toch met wezenlijke vragen zitten. De bijbelse verhalen zijn inderdaad literatuur en geen feitelijke beschrijving of verklaring van de natuur, maar ze beogen tegelijkertijd wel degelijk iets fundamenteels over de wereld te zeggen. We horen niet alleen wat menszijn werkelijk inhoudt en hoe de mens in de wereld zou moeten handelen, maar ook wat het geheim en de toekomst van de wereld is. In de bijbelse verhalen is een fundamentele werkelijkheid aan de orde en ze beogen kennis van die werkelijkheid tot uitdrukking te brengen. Israël heeft kennelijk beseft dat de bevrijdende macht, die het in zijn geschiedenis ervoer en waarvan zijn geschriften getuigen, zo fundamenteel en bepalend is, dat deze niet alleen de dragende kracht is van het menszijn, maar ten diepste ook van de totale werkelijkheid.
Barth
Bij Karl Barth vinden we dezelfde gedachte. In een terzijde bij zijn doordenking van de gemeente als tweede “Existenzform” van Jezus Christus stelt hij de vraag of we niet met nog een derde bestaanswijze te rekenen hebben. Aansluitend bij enkele teksten uit Oude en Nieuwe Testament vraagt hij:
Wäre dem aber so, müsste dann nicht im Blick darauf tatsächlich noch eine dritte Existenzform Jesu Christi, ein drittes Prädikat seines Seins – sein Sein eben als jetzt schon regierender Pantokrator, als Herrschaftsprinzip im Weltgeschehen – ins Auge gefasst und zur Sprache gebracht werden? [4]
Hij laat diese gewiss etwas aufregende Frage op die plaats verder open, maar eerder in Die Kirchliche Dogmatik had hij haar eigenlijk al beantwoord. In §41.3, in het kader van der Bund als innerer Grund der Schöpfung spreekt hij nadrukkelijk over Jesus Christus als der Anfang (gerade weil er das Ziel ist, auch als Anfang!) der Schöpfung (KD III/1, 262f). Het is ook aan de orde in §47.1, waar het gaat over Jesus, der Herr der Zeit; door Barth als volgt samengevat: Ich bin, der da ist, der da war, der da kommt, der Allherrscher (KD III/2, 621).[5]
Dit roept voor ons moderne mensen de vraag op wat dit zou kunnen betekenen. Welke betekenis kan de uitspraak “Jezus Christus als ‘Herrschaftsprinzip’ in het wereldgebeuren” hebben voor wie door de wetenschap geleerd heeft, dat na de ‘oerknal’, door allerlei blinde toevalsprocessen, in vele miljarden jaren tijd het huidige onvoorstelbaar grote universum is ontstaan – met tenslotte in een uithoek van één van de miljarden melkwegstelsels de mens?
Deze vraag klemt temeer als we lezen wat Barth iets eerder in hetzelfde terzijde opmerkt, zich aansluitend bij die auffallende und von der bisherigen Forschung noch kaum erhellte Sonderlehre Calvins vom Heiligen Geist als dem nicht nur in der Geschichte der Heilsgemeinde, sondern auch im ganzen geschaffenen Kosmos als solchen waltenden Lebensprinzip. (…) Würde dann Jesu Christi künftiges Kommen vom Himmel her, aus der Verborgenheit Gottes heraus nicht auch und zugleich sein Hervortreten aus seiner Verborgenheit im Weltgeschehen sein müssen? (KD IV/3, 865).
De vraag is dus of dat wat Barth als theoloog vanuit de schriften zegt voor de wetenschappelijk gevormde mens enige zinvolle inhoud kan hebben. Is dat alles voor de moderne mens geen esoterie en dus gewoon onzin? Barth zegt dat zijn bezinning op het wereldgebeuren wezenlijk een theologische is, maar hij benadrukt dat door het bijbels getuigenis juist de diepste waarheid en werkelijkheid van het wereldgebeuren aan het licht komt.[6] Maar wat is dan in niet-theologische termen, de inhoud van een uitspraak als “de heilige geest heersend in de kosmos”? Op welke manier is ze heersend en hoe zou het toekomstig openlijk verschijnen van de derde bestaanswijze van Jezus Christus in het wereldgebeuren kunnen blijken?
Het probleem
In het christelijk geloof gaat het gezien het bijbels getuigenis om het fundament, de kern, het geheim van de hele werkelijkheid. Maar ook de seculiere wetenschap is daar uiteindelijk op gericht. Ze wil er achter komen was die Welt im Innersten zusammenhält (Goethe’s Faust). Omdat geloof en wetenschap als het erop aankomt hetzelfde op het oog hebben komt noodzakelijk de vraag op hoe datgene waar de christelijke theologie het over heeft zich verhoudt tot wat het seculiere wetenschappelijk onderzoek aan fundamentele inzichten over onze wereld aan het licht brengt of kan brengen. Zo komt dus het oude probleem van geloof en wetenschap met volle kracht terug. De theologie kan dit probleem niet ontlopen, alleen al vanwege het pijnlijke isolement waarin ze zich in de hedendaagse wetenschappelijke cultuur bevindt.[7]
Talloos zijn de pogingen om geloof en wetenschap met elkaar te verzoenen. Vaak probeert men beide gebieden zodanig te scheiden dat ze elkaar niet wezenlijk raken en het geloof daardoor ook immuun wordt voor kritiek. Men zegt dan dat het in het christelijk geloof niet gaat om inzicht in hoe de wereld feitelijk is (dat is de taak van de wetenschap) maar om ethiek en existentiële grondervaringen en zinvragen. Anderen kiezen voor een strategie waarbij juist wel geprobeerd wordt geloof en wetenschap intrinsiek met elkaar te verbinden.[8] Kenmerkend voor deze beide strategieën is dat, zowel bij de afgrenzing als bij de aanpassing, zonder meer van gangbare ideeën over aard en inhoud van de wetenschap wordt uitgegaan. Maar dat betekent dat in feite zo de inhoud van het geloof in sterke mate door de huidige denkkaders wordt bepaald.
Daarentegen is het uitgangspunt van Barth, dat eerst – onafhankelijk van het moderne denken – nagegaan moet worden wat uit de bezinning op het bijbels getuigenis volgt over de inhoud van het christelijk geloof. Pas daarna kunnen we onderzoeken hoe die zich verhoudt tot de gangbare denkkaders. Met name kunnen we dan onderzoeken of die werkelijkheid waar de theologie het over heeft ook door de wetenschappen ter sprake gebracht wordt of zou kunnen worden. Zo kunnen we niet alleen een beter zicht krijgen op de werkelijkheid van het geloof maar ook op wat de wetenschap is en wat ze, als ze zich op die werkelijkheid afstemt, kan zijn.
Barth heeft zijn zo verkregen inzicht al op de eerste pagina’s van de KD weergegeven. Hij schrijft dat de theologie niet in het bezit is van bijzondere sleutels tot bijzondere deuren. Het gaat in de theologie om een zaak waartoe de andere wetenschappen evengoed toegang zouden kunnen hebben. Vandaar dat Barth zegt: Es könnten alle Wissenschaften in ihrer Spitze Theologie sein (KD I/1 p.3-5). Dat betekent, dat ook de andere wetenschappen (ieder op z’n eigen manier) dat geheim waar de theologie het over heeft ter sprake kunnen brengen.[9] Volgens Barth zullen ze dat ooit ook doen (I/1 p.291). Tot nu toe doen ze dat echter niet en daarom blijft voorlopig, als noodmaatregel, een aparte theologie noodzakelijk. Er is dus in de praktijk wel een boedelscheiding, maar ten principale helemaal niet.[10]
Veel meer dan dit principiële inzicht levert Barth echter niet. Het komt er mijns inziens nu op aan te pogen verder te komen en met name te onderzoeken wat uitspraken als “Jesus Christus als Herrschaftsprinzip im Weltgeschehen” en “de heilige geest heersend in de kosmos” in niet-theologische termen zouden kunnen inhouden en vervolgens na te gaan of en hoe ook de wetenschappen daarop zicht kunnen krijgen.
Gerben J. Stavenga
Dr G.J. Stavenga was als wetenschapsfilosoof verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen
[1] Vgl. Hans Blankesteijn in “De geest van de kauw”, IdW 42 (2013)/ 6, 7 en 8; p.263: “Komt onze geest van God, of is hij in een evolutionair proces gegroeid uit de hersenen van de borstelworm en vandaar nog verder terug. Dat is de vraag.”
[2] Carel ter Linden, Wat doe ik hier in Godsnaam, 2013, p. 159 e.v. Ook op p.68 en p.83 e.v. brengt hij dit probleem al ter sprake. In een nadere toelichting op zijn boek, in IdW 43/1, p.19, beklemtoont hij dat er voor hem slechts één werkelijkheid is die de hele kosmos omvat, waarvan wat wij God noemen het geheim, de kern, de dragende grond is.
[3] Omdat we dit bevrijdend inzicht vooral aan wetenschappelijke onderzoekers te danken hebben pleit Alex van Ligten ervoor Darwin heilig te verklaren, om zo in hem hen allen te eren. Zie M. Elbers e.a. God als koekenbakker. Waarom schepping geen natuur is. Kok Kampen, 2010, p.73-80.
[4] Zie Karl Barth, Kirchliche Dogmatik IV/3, p.866
[5] Deze overtuiging blijkt ook uit wat Barth, een dag voor zijn dood, ter bemoediging zei tegen zijn vriend Thurneysen: “Aber nur ja die Ohren nicht hängen lassen. Nie. Denn – es wird regiert!” E. Busch, Karl Barths Lebenslauf, (1975), p.515. Deze uitspraak is (iets uitgebreider) ook te vinden in D.Boer, Een heel andere God. Het levenswerk van Karl Barth. Narratio, p.62.
[6] Zie Barth, KD IV/3, p.784f.
[7] Zie over dit isolement van de theologie Karl Barth, Einführung in die evangelische Theologie. Zürich 1962. 10. Vorlesung Einsamkeit.
[8] Van de vele pogingen daartoe noem ik hier slechts J. Moltmann, Gott in der Schöpfung, München 1985.
[9] Dit inzicht van Barth heb ik besproken en de juistheid ervan beargumenteerd in mijn boeken Science and Liberation, Amsterdam 1991, Ch.III, en Verheldering van de werkelijkheid, Vught 2011, hoofdstuk 7.
[10] Het is dan ook terecht dat Hauerwas poneert, dat “gerade Karl Barth ‘natürliche Theologie’ zur Ausführung bringt. Er ist die wirklich ‘natürliche Theologe’ (..) weil er keine Differenz aufmacht zwischen theologischer Erkenntnis und Welterkenntnis.“ (Zeitschrift f. dial. Theologie, 59, 2013 nr.2, p.57).