Jefta’s engel (Claus Guth)

logoIdW

Cultureel gewicht aflevering 17

 

In november werd het dramatische oratorium ‘Jephtha’ van Händel in het Amsterdamse Muziektheater opgevoerd. In dit artikel sta ik stil bij de uitlegtraditie van het Jefta-verhaal en hoe Händels oratorium daarin past. Ik sluit af met mijn ambivalente gevoelens over de Jephtha-enscenering van Claus Guth.

Uitlegtraditie
De uitlegtraditie van het verhaal van Jefta en zijn dochter is rijk. Dat komt waarschijnlijk omdat het zo’n aanstootgevend verhaal is. Hoe kan Jefta het nou maken om het leven van zijn dochter op het spel te zetten? Waarom grijpt God niet in? In de uitlegtraditie is er altijd veel sympathie voor de dochter van Jefta geweest. Origenes vergelijkt de dochter van Jefta met de martelaren uit zijn tijd. Met haar offer zou ze hebben bijgedragen aan het bestrijden van het kwaad in de wereld. Lateren vergelijken haar met Christus. Net als hij aanvaardt ze vrijwillig haar dood voor het hogere doel.               Vanaf de renaissance worden er talloze toneelstukken over Jefta en zijn dochter gemaakt. Het verhaal bood een goede gelegenheid om bijbel en Griekse tragedie met elkaar te verbinden. Zo werd het renaissance-ideaal van teruggrijpen op de klassieke oudheid gecombineerd met het reformatorische ideaal van teruggrijpen op de Bijbelse bronnen. Het verhaal is met name zo geschikt voor een Bijbelse tragedie omdat het verwant is aan het verhaal van Iphigneia, waarover Euripides (480 v.C.-406 v.C.) een tragedie schreef. Iphigneia is de dochter van Agamemnon, de Griekse aanvoerder in de Trojaanse oorlog. Agamemnon wil met zijn vloot uitvaren om Troje te gaan belegeren, maar het blijft maar windstil. Alleen door het offer van zijn dochter kan er een gunstige wind komen.
In het uiterst succesvolle toneelstuk dat de humanist Buchanan (1506-1582) over Jefta schreef, importeert hij talloze elementen uit het Iphigneia-verhaal. De dochter van Jefta krijgt – net als Iphigneia – een naam. Hij noemt haar Iphis (kracht). En net als bij Iphigneia krijgt de dochter een moeder.  Ze krijgt de naam Storgè, het Griekse woord voor de natuurlijke liefde van familieleden onder elkaar. Het toneelstuk van Buchanan vond grote navolging. Het toneelstuk van Vondel over Jefta is op Buchanans toneelstuk gebaseerd. Ook Morell, de librettist van Händel, nam een groot deel van de opzet van zijn libretto van Buchanan over.

 Een vrouw van vlees en bloed

Het Bijbelverhaal knapt daardoor op. De dochter van Jefta is niet langer een naamloze dochter, die vooral gehoorzaam en verdrietig is. Ze wordt een jonge vrouw van vlees en bloed, een vrouw in de bloei van haar jeugd. Händel geeft haar een paar prachtige aria’s en in de regie van Claus Guth is ze een plagerig en speels verliefd meisje. Ook de vrouw van Jefta is een aanwinst. Ze is – evenals haar Griekse evenknie Klytaimnestra – een stevige dame die Jefta flink de waarheid zegt. Samen met Jefta’s halfbroer probeert ze Jefta er van te overtuigen dat hij zijn gelofte niet na moet komen. ‘God is geen Moloch, die kinderoffers vraagt’ zingen ze. Zo is zij de stem van een bijbels humanisme.
Er zijn versies van Iphigneia waarin het redelijk goed met haar afloopt. Ze wordt gered door Apollo en wordt voortaan priesteres in Tauris op de Krim. Een vergelijkbare afloop bestaat er ook in de exegetische traditie van het verhaal van Jefta. De Joodse exegeten David Kimhi (1160–1235) en Gersonides (1288–1344) leggen uit dat Jefta zijn dochter alleen maar opdroeg aan God. Kimhi  heeft als exegetisch argument dat het Hebreeuwse woordje ‘we’ hier niet als ‘en’ maar als ‘of’ gelezen moet worden. De eed van Jefta luidt dan: ‘Indien Gij de Ammonieten in mijn macht geeft, dan zal hetgeen mij uit de deur van mijn huis tegemoet komt de Here toebehoren of ik zal het ten brandoffer brengen’. Zij openen met deze lezing de mogelijkheid dat Jefta’s dochter nog op een heel andere manier aan God gewijd wordt. Ze stellen dat Jefta’s dochter voortaan een celibatair, geheel aan God gewijd, leven zal leiden. Een latere Joodse exegeet, Abravanel (1437-1508), ontwaart hier zelfs de oorsprong van de christelijke kloostertraditie. De christelijke exegeet Nicolaas van Lyra (1270-1349) nam de interpretatie van Kimhi en Gersonides over en een aantal reformatorische bijbelgeleerden volgden hem. In de exegetische voetnoten van de Statenvertaling is deze afloop overgenomen.
Händels oratorium staat in de traditie van deze enigszins goede afloop. Net als bij Iphigneia is er een goddelijk ingrijpen, maar de ingreep is ontleend aan de Bijbel zelf: aan het verhaal van het offer van Isaak. Op het moment dat Jefta zijn zwaard opheft verschijnt er een engel die hem tegenhoudt. Jefta is alleen op de proef gesteld, vertelt de engel, zoals ooit Abraham beproefd werd. De librettist maakt daarbij handig gebruik van een element uit de Bijbeltekst. Eerder in het verhaal wordt Jefta aangegrepen door Gods Geest. Daardoor slaagt hij er in om mannen te verzamelen en slag te leveren (Richteren 11:29). Bij Händel is het nu ook Gods Geest die Jefta’s dochter redt en een engel stuurt.

Regie                                                                                                                                Regisseur Claus Guth heeft duidelijk moeite gehad met deze goede afloop. Hij gelooft er niet in. Zijn enscenering is gedurende het hele stuk sober en ruw. Het decor is in de no future-stijl van de jaren tachtig. De anti-oorlogselementen die al in het libretto van Händels oratorium zitten vergroot hij uit. Claus Guth laat de mannen van Jefta – inclusief de minnaar van Jefta’s dochter – zwaar gehavend uit de strijd terugkeren. Tussen de delen van Händels verfijnde muziek klinken ook af toe metalige klanken die aan Eisler doen denken. Het geeft de voorstelling een weldadige rauwheid.
De engel die Jefta uiteindelijk tegenhoudt is daarentegen een geheel klassieke engel. De engel is helemaal wit en draagt vleugels. Deze engel komt uit een andere werkelijkheid. ‘Doordat de engel de gebeurtenissen stopzet, opent zich bij Händel een grote mogelijkheid, een utopie. Wij hebben er voor gekozen de engel letterlijk en serieus te nemen, als een manifestatie van iets dat geheel buiten de orde staat’ vertelde Claus Guth in een interview. Maar in het theater was de tegenstelling zo groot en de feeërieke engel zo ongeloofwaardig dat het bij de uitvoering die ik bijwoonde op de lachspieren van de zaal werkte. In dezelfde lijn rondt Claus Guth het stuk af. Terwijl in het slotkoor de meest prachtige muziek klinkt en God geloofd wordt blijft de regie in de contramine en voegt toneelbeelden toe die niet in het libretto staan. We zien de minnaar van Jefta’s dochter alsnog aan zijn oorlogswonden bezwijken. Jefta’s dochter zelf wordt meegenomen naar een psychiatrische kliniek. Dat is ook een vorm van kloosterlijke seclusie – maar wel een hele wrange.

Bijbels
De afloop die regisseur Claus Guth geeft is op een bepaalde manier zeer bijbels. Het verhaal van Jefta en zijn dochter (Richteren 11) staat niet op zich, maar is een schakel in de verhalenketen van Richteren. De tendens is dat het steeds slechter gaat met het volk Israël en dat weerspiegelt zich in de richters die ze hebben. Met beide gaat het van kwaad tot erger. Richteren eindigt in een absolute chaos: afgoderij, religieus ondernemerschap, groepsverkrachting, burgeroorlog en genocide. Met zijn slotbeelden sluit Claus Guth aan bij deze tendens richting destructie.
In Händels Jephtha komen twee sacrale gebeurtenissen voor die haaks staan op onze seculiere tijdgeest. In de eerste plaats de gelofte van Jefta om bij de goede afloop iets te offeren. In de tweede plaats de interventie door de engel. Het merkwaardige is dat in onze tijd maar één van beide ongeloofwaardig wordt gevonden. Regisseur en publiek hebben geen enkele moeite om de gelofte van Jefta te geloven. De wreedheid van macht, oorlog en godsdienst, de bereidheid om alles wat je dierbaar is in de waagschaal te gooien voor eigen gewin of voor het vaderland is blijkbaar vertrouwd. Het is slecht en afkeurenswaardig en voert de hoofdpersonen in een tragische klem, maar het is niet ongeloofwaardig. Maar dat er ook een vorm van redding zou kunnen zijn, laat staan dat God een mens op de proef zou stellen, is zo wonderlijk en buitenissig, dat het op de lachspieren werkt. Dat is letterlijk belachelijk.                                                                                                      Ook in de theologie en in de preken van de 20e en de 21e eeuw is een vorm van Bijbelse realisme teruggekeerd. We noemen de rauwheid van de wereld bij zijn naam. Zoete plaatjes schilderen we allang niet meer. Hoe Bijbels dat ook is, voor mij is het niet genoeg. Ik wil ook horen over redding. Misschien zelfs goed gewogen woorden over beproeving. Ik wil in ieder geval meer horen dan een machteloos ‘de wereld is vreselijk, Heer, ontferm u’. De lijn tussen Bijbels realisme en een illusieloze aanvaarding van destructie en ondergang is anders een te dunne lijn. Claus Guth liet in ieder geval een engel verschijnen. Weliswaar uit een hele andere, waanzinnige wereld, maar de engel stond er toch maar.

Coen Wessel