Israël-Palestina – een onopgeefbaar kerkelijk beleid
Het debat over de onopgeefbare verbondenheid met Israël is een goed moment om het beleid van de PKN omtrent Israël en het Israël-Palestina conflict onder de loep te nemen. Hierbij kan het interessant zijn om de aanpak van de PKN te leggen naast die van een andere christelijke denominatie. Hiervoor kies ik de Mennonite Church USA (MC USA), een Amerikaanse vredeskerk. Op welke manier kan MC USA bijdragen aan het debat en beleid binnen de PKN?
Drievoudige roeping PKN
De notitie ‘Het Israëlisch-Palestijns conflict in de context van de Arabische wereld van het Midden-Oosten’ (2008) wordt samengevat in een drievoudige roeping: de roeping gestalte te geven aan de onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël; de diaconale roeping solidair te zijn met hen die lijden onder onrecht, verdrukking en geweld; en de oecumenische roeping de eenheid, de gemeenschap en de samenwerking te zoeken en te bevorderen met andere christenen, inclusief Palestijnse christenen.
De onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël is een zeer belangrijk punt uit de beleidsnotitie. Het is “een verbondenheid die nog lang niet voldoende is doordacht, ook niet aangaande de plaats van Israël in de christelijke theologie” (p. 45). Een toelichting op de kerkorde zegt: “Het gaat in deze formulering om Israël zoals het zichzelf verstaat. Duidelijk is dat dit volk niet samenvalt met de staat, maar er ook niet van kan worden losgemaakt”.[1] Deze brede definitie lijkt de onopgeefbare verbondenheid van de PKN in de weg te zitten. Het zelfverstaan van Israël resulteert in een vicieuze cirkel: de PKN baseert de betekenis van Israël op Israëls zelfverstaan, maar hoe wordt dit zelfverstaan duidelijk als niet duidelijk is welk Israël zichzelf moet verstaan?
Kortom, de roeping gestalte te geven aan de onopgeefbare verbondenheid met Israël is een roeping die nog niet voldoende is uitgewerkt. Bovendien zit dit verder beleid in de weg. Dit wordt duidelijk na een analyse van de andere twee roepingen.
Het diaconale beleid in Israël-Palestina gaat vooral uit naar problemen aan Palestijnse zijde en ook, maar in mindere mate, aan Joodse zijde. Dit vanuit de overtuiging dat er een ongelijke balans bestaat tussen de verschillende partijen, alhoewel volgens sommige PKN-leden Israël een uitzonderingspositie toebehoort.
De notitie maakt duidelijk dat de diaconale interesse voor “het heilige land” (p. 30) voortkomt uit de betrokkenheid met het Joodse volk. De onopgeefbare verbondenheid uit de eerste roeping is dus aanleiding geweest voor diaconale interesse in Israël-Palestina. Diaconaal handelen gebeurt “zonder aanzien des persoons” (p. 30). Tegelijkertijd bespreekt de notitie de complexiteit hiervan in combinatie met de gedeelde wortels met Israël en het schuldgevoel van christenen over betrokkenheid bij de Sjoa. De onopgeefbare verbondenheid met Israël is aanleiding geweest voor diaconaal handelen in de regio, maar zorgt tegelijkertijd voor complexiteit in het diaconaat.
De zoektocht van de PKN naar oecumene in het Midden-Oosten is redelijk jong. Ze geeft verschillende redenen waarom de oecumene in het Midden-Oosten nog weinig heeft opgeleverd. De kerken in het Midden-Oosten baseren zich voornamelijk op vervangingstheologie en kunnen zich niet vinden in de onopgeefbare verbondenheid die de PKN voelt met Israël. Ook de gevolgen van deze verbondenheid voor de staat Israël kunnen kerken in het Midden-Oosten niet accepteren. De PKN beaamt dat religieuze argumenten “niet bepalend [mogen] zijn voor territoriale aanspraken” (p. 33). Tegelijkertijd benadrukt zij dat dit een discussiepunt betreft onder haar lidkerken. Ze durft zich hierdoor niet nadrukkelijk uit te spreken over het maken van religieuze claims omtrent landseisen. Palestijnse christenen in de oecumene lijden onder zulke claims en verwijten Westerse kerken weinig kritisch te zijn tegenover Israël.
Inmiddels zet de PKN zich actiever in voor oecumenische verbondenheid met het Midden-Oosten. De verbondenheid die de PKN voelt met Israël wordt vanuit het evangelie gekoppeld aan verbondenheid met alle volken. De Israëlische verbondenheid staat dus niet los van de oecumenische verbondenheid in het Midden-Oosten. Deze vloeit juist voort uit het evangelie van Jezus Christus. De PKN beargumenteert dat het uitgangspunt van de oecumene ligt in gemeenschap van kerken in het lijden, het sterven en de opstanding van Jezus. Eenheid, gemeenschap en samenwerking zal dus vooral gevonden kunnen worden in Jezus Christus. De complexiteit van de onopgeefbare verbondenheid met specifiek Israël kan hierin niet genegeerd worden, maar zal voor het bevorderen van de oecumene naar de achtergrond moeten verschuiven.
Op zoek naar vrede in Israël en Palestina
De resolutie van MC USA over het Israël-Palestina conflict, ‘Seeking peace in Israel and Palestine: A resolution for Mennonite Church USA’ (2017), richt zich op 2 beleidspunten: het verzetten tegen militaire bezetting en het zoeken naar een just peace in Israël-Palestina; en het zoeken naar diepere relaties met Joodse gemeenschappen en het actief verzetten tegen antisemitisme.
Het verzet tegen de militaire bezetting in Israël-Palestina is een zeer uitgesproken standpunt ten faveure van de Palestijnse bevolking. Het spreekt zich uit tegen het beleid van de Israëlische regering. De bezetting wordt door Palestijnse en Israëlische partners van MC USA gezien als een belangrijk aandeel in de geweldscyclus in Israël-Palestina. De doopsgezinden erkennen dat de huidige situatie bescherming biedt aan Joden. Evenzeer erkennen ze dat Palestijnen deze bescherming missen. De bezetting wordt door MC USA gezien als iets dat Palestijnen kwaad doet en niet bijdraagt aan het gevoel van veiligheid bij Israëliërs. Bovendien erkennen ze dat ze als Amerikanen bijdragen aan deze bezetting. Tot slot erkent MC USA dat het lang duurde voor ze Palestijnse christenen als onderdeel van het lichaam van Christus zag en dat ze niet genoeg steun heeft geboden aan vredestichters in zowel Israël als Palestina. In het licht van Jezus, als de prins van vrede, worden de leden van MC USA uitgedaagd om recht te doen.[2]
Verzetten tegen antisemitisme en zoeken naar relaties met Joodse gemeenschappen
Doopsgezinden hebben, evenals Joden, een geschiedenis van vervolging en op de vlucht moeten slaan. Tegelijkertijd erkent MC USA dat doopsgezinden hebben bijgedragen aan Jodenvervolging. Tot nu toe is ze zich nog niet genoeg bewust geweest van haar betrokkenheid bij de Holocaust en antisemitisme. Zij erkent dat ze tekort is geschoten in het besef dat de staat Israël een significante plaats inneemt in het leven van Joden. MC USA noemt slechts twee beleidsvoorstellen om een actieve bijdrage te leveren in het verzet tegen antisemitisme: allereerst wil MC USA antisemitisme aanpakken door conferenties te organiseren over de rol van doopsgezinden in de Holocaust. Ten tweede wil MC USA relaties opbouwen met Joodse gemeenschappen, zowel in de Verenigde Staten, als in Israël. MC USA zou in haar verzet tegen antisemitisme kunnen leren van de PKN. Het voert echter te ver om ook dat hier te bespreken.
Conclusie
De PKN en MC USA hebben een totaal andere benadering van het conflict. Waar de PKN zich vooral beroept op haar interpretatie van het Oude Testament en Gods belofte aan Israël, bespreekt MC USA haar positie vanuit het volgen van Jezus’ weg van vrede, een interpretatie van Jezus’ boodschap in het evangelie. MC USA zoekt zo naar rechtvaardigheid en naar een just peace. Ze veroordeelt de Amerikaanse beleidsvoering en steunt een boycot van producten vervaardigd in illegale Israëlische nederzettingen; ze bekommert zich om de positie van de Palestijnse gemeenschap en veroordeelt de onderdrukking van Palestijnen door de Israëlische regering. Hierbij vergeet zij het geweld gepleegd door Palestijnen of het verlangen van Joden naar een veilige plek niet. De PKN legt vooral nadruk op haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël, een belofte uit het Oude Testament die ook terug te vinden is in het Nieuwe Testament. Deze benadering is verweven in heel de beleidsnotitie. Het oecumenische en diaconale beleid van de PKN is verweven met de roeping om gestalte te geven aan de verbondenheid met het volk Israël. De PKN stelt weliswaar dat zij zich zorgen maakt over de militarisering van de Israëlische en Palestijnse samenleving, maar veroordeelt dit niet expliciet. Dit geldt ook voor haar zorgen rondom de Israëlische bezetting.
De benadering van MC USA, vanuit Jezus als prins van vrede, kan een scheiding aanbrengen tussen het diaconale en oecumenische werk van de PKN en haar verbondenheid met Israël. Ook al is de verbondenheid van de PKN met Israël onopgeefbaar, zij hoeft met het oog op een rechtvaardige vrede niet overal benadrukt te worden. De PKN kan dan de nadruk leggen op “vrede en heelheid van de schepping” (p. 49) als uitgangspunt van haar diaconaat en oecumene opzoeken vanuit een gezamenlijke verbondenheid in Jezus. Zij kan hierbij de Israëlische verbondenheid benoemen, maar hoeft deze niet te benadrukken of zelfs als ondersteuning aan te voeren.
De PKN zou verder gebaat zijn bij een betere scheiding tussen de politieke consequenties van het Israël-Palestina conflict en haar theologische benadering en bijbelse interpretatie van Israël. Een veroordeling van geweld vanuit de Israëlische regering zou momenteel gezien kunnen worden als veroordeling van het volk Israël met wie ze zich verbonden voelt. Een duidelijkere afbakening van ‘het volk Israël’ zorgt voor beter onderscheid tussen Bijbelse verbondenheid met dit volk enerzijds en het veroordelen van de bezetting vanuit Jezus, prins van vrede, anderzijds.
Op het gebied van gerechtigheid en vrede kan de PKN dus een voorbeeld nemen aan MC USA, terwijl het bewustzijn van de PKN over haar joodse wortels MC USA zou kunnen helpen bij uitbreiding van beleidsvoering rondom het verwerpen van antisemitisme.
Geke van Vliet
Geke van Vliet doet een onderzoeksmaster Theology and Religious Studies aan de VU.
[1] P. van den Heuvel (red.), Toelichting op de kerkorde, Utrecht: Boekencentrum 2013, p. 26.
[2] “As Mennonite followers of Jesus, the Prince of Peace, we are inspired and challenged by these partners [in peacemaking]”, p.3.
In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 2. 9 februari 2019