Ironisch heroïsme
De Roemeense schrijver Max Blecher over ziekte en sanatoria
Al een paar jaar ligt de Zauberberg te wachten op een stapel te herlezen boeken. Ooit, jong en pretentieus, worstelde ik me met Hans Castrop door de Sanatoriumdagen in Davos. Ook al geloof ik niet dat ik toentertijd veel van het boek begreep, iets van de magie ervan is blijven hangen. Beelden van de eetzaal, het berglandschap, het eindeloze geconverseer tijdens de wandelingen, kwamen weer tot leven toen ik onlangs het werk van Max Blecher, de ‘Roemeense Hans Castrop’ las.[1]
Twee van de drie boeken die Max Blecher in zijn korte leven (1909-1938) schreef, spelen zich af in sanatoria, waar hij van 1928 tot 1934 verblijft: Berck sur Mer in Normandië, Leysin even ten zuiden van Montreux en Techirghiol net onder Constanța. Daar stopt de overeenkomst met Hans Castrop en zijn Toverberg. Blechers sanatorium is geen plaats waar gefilosofeerd wordt over het Europese Avondland, maar een plek waar een smerige ziekte de dood tot een dagelijkse realiteit maakt. Nergens wordt het ziek-zijn of het sanatorium een beeld voor iets groters. Dit ís de werkelijkheid, het rauwe zinloze ziek-zijn en het pijnlijke betekenisloze sterven. Blecher schrijft in directe taal en soms bijna hallucinerende beelden. Zijn gevecht met de verwoording van deze ziekte ligt voorbij de duiding, de overweging, de abstrahering. Het is het gevecht met het leven zelf. Blecher schrijft tegen zijn eigen dood in. Hij is doodziek en aan bed gekluisterd in voortdurende ondragelijke pijn. Zonder omhaal van woorden, in ongelofelijk precieze directe taal weegt hij woorden voor het leven aan de grens van de dood. ‘Familiar words are invalid at certain depths of the soul’. (31)
Toen ik Blechers laatste boek uit had, begon de Corona-crisis. Meteen begonnen ook de duidingen. Er werd zin gezocht, betekenis, met of zonder God. De bezwerende slogans verschenen op de matrix borden en in Nieuwspoort: ‘Alleen samen etc…’ Vaak werd ook literatuur genoemd, die de meer geschoolden onder ons inzicht zouden kunnen geven in wat ons overkwam. De Zauberberg inderdaad, Saramago’s Stad der Blinden, De Pest van Camus. Dominees beklommen als Job’s vrienden de kansels om zin te geven, te duiden, uit te leggen en te verkondigen.
Het werk van Max Blecher leent zich niet voor duidingen, bespiegelingen of analyses. De parallel met deze crisis doet goedkoop aan. Het zet je oog in oog met de dood. Dat maakt bescheiden en behoedt je voor snelle, grote uitspraken over wat mensen doormaken in isolement; voor slordige taal die te snel suggereert dat we iets begrijpen van leven aan de grens van de dood of van sterven in pijn en eenzaamheid of nog erger, daar voorbij. De ziekte, de dood heeft geen enkele zin of betekenis. Blechers boeken leggen, zoals alleen echte grote literatuur kan doen, de lezer oog in oog met die werkelijkheid, het zwijgen op.
Max Blecher groeit op in een welgestelde Joodse familie in het Roemeense Roman, een stadje in het uiterste Noord-oosten van het in 1881 van Turkije onafhankelijk geworden Koninkrijk Roemenië. In Roman is een derde van de bevolking Joods. Heel de regio heeft een bloeiend cultureel en religieus Joods leven. Net als zijn vriend, Mihai Sebastian (1907-1945), en later de dichter Paul Celan (1920-1970), is de Joodse wereld in een uithoek van Europa hem te benauwend. In 1928 vertrekt hij via Bukarest naar Parijs om medicijnen te gaan studeren. Daar debuteert hij in 1930 met een aantal ‘penoefeningen’ voor een avantgardistisch tijdschrift. Hij is dan al ziek. Kort na aankomst wordt, net als bij de hoofdpersoon Immanuel in ‘Scarred Hearts’ , tuberculose aan het ruggemerg vastgesteld. De goedgemutste dokter velt het oordeel en raadt Immanuel een verblijf in Berck aan: ‘(…) it’s not on the map. It’s a little beach, lost among the dunes, a little sea town where patients like yourself come from all over the world to take the cure. They spend their time lying on their backs, in body casts, but they lead absolutely normal lives. They even go out in carriages, you know, special carriages drawn by horses or donkeys, in which they can lie flat on their backs.’ (11) De daaropvolgende hoofdstukken vertellen over de wanhopige pogingen van Immanuel en de sanatorium bewoners om dit ‘normale leven’ vorm te geven. Een ‘supremely ironic form of heroism’ zoals vriend Quitonce het noemt (84). Overal is de dood. In het geschreeuw uit de kamers, de dreiging van de operaties, de machteloosheid van de in gipsen corsetten verpakte lichamen en in het hartverscheurende sterven van vrienden: Isa en Quitonce. ‘Scarred Hearts’ heeft iets van een eerbetoon aan deze ‘heroïsche’ vrienden. Uitbehandeld en terug in Roman wekt Blecher ze in zijn ‘stille kamer’ tot leven. Liggend in bed ‘boren (…) langdurige stiltes (…) diep in mij, doen me pijn en roepen allerlei fantomen in me op’ schrijf hij een vriend in 1934.
In 1936 verschijnt zijn debuut . ‘Întâmplări în irealitatea imediată’. (Avonturen in de alledaagse onwerkelijkheid). Het is een vreemd een fascinerend boek waarin Blecher vanuit zijn isolement al dromend of half wakend, bevangen door pijn, momenten, gebeurtenissen, herinneringen, beelden oproept die zich als de onmiddellijke werkelijkheid voordoen. Een moeizame tocht door bemodderde velden langs de stad, ontluikende sexualiteit, de dood van grootvader, maar ook hallucinerend dwalen in een wassenbeeldenmuseum. Aangedreven door de vraag wat is werkelijk, wat is illusie aan de grens van de dood, wat wezenlijk? ‘Over and over again I recollect these things, trying in vain to bind them together into something that I might call my own self (…) your life was thus and not otherwise, memory says, and in this sentence resides the immense nostalgia of this world, a nostalgia enclosed in its lights and hermetic colours, from which not one single life is allowed to extract anything other than the appearance of a precise banality (…) who will wake me?’ (109v.)
Blechers laatse boek ‘Izuina luminată’ (Het verlichte hol) blijft onvoltooid en verschijnt pas postuum in 1971. In het fragmentarische boek komen de hallucinerende meditaties op de werkelijkheid en het ‘ironisch heroisme’ van het ‘normale’ leven in het sanatorium samen. Via Leysin komt de ik persoon na vier jaar terug in zijn geboorte land. Het is zijn ‘meest treurige en dramatische’ sanatoriumverblijf. Techirghiol aan de Zwarte Zee. ‘Alles overkwam me hier in een buitengewone hallucinerende atmosfeer’. Het boek sluit af met een dronken koortsdroom in zijn kamer die zich als ‘een kaap van een rotskust’; ‘een stuurcabine’ in een uiterste hoek van het sanatorium de zee in wijst. ‘Ver achter me strekte zich het rottend karkas uit. Het hele sanatorium verrotte daar, languit, helemaal in ontbinding (…) vol etter en rottend vlees, vergeten in de storm, onder het gekras van kraaien en het gehuil van de wind. Ik lag op het cement, rillend van de kou, en wist niet wat te doen’. (Het verlichte hol, 131)
Met deze slotzin die hij schrijft kort zijn dood in mei 1938, kan de lezer niet anders dan ook denken aan de komende grote catastrofe. De angstaanjagende scene lijkt een voor afschaduwing van het ontredderde sterven van ontelbare enkelingen in een oceaan van dood.
Werner Pieterse
(In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)
‘Berck plage 12/iv/1930’
[1] Het werk van Max Blecher is in het Nederlands vertaald door Jan Mysjkin maar alleen (moeilijk) antiquarisch te krijgen. Er zijn Engelse edities: ‘Întâmplări în irealitatea imediată’, 1936; Occurences in the Immediate Unreality, Plymouth 2009. Inimi Cicatrizate’, 1937; Scarred Hearts, London 2009; (In 2016 onder de Roemeense titel verfilmd). Vizuina Luminată, 1971; Het verlichte hol. Uitgeverij vleugels 2018 (Met een nawoord van Jan Mysjkin). Paginanummers in het artikel verwijzen naar deze uitgaven.