Intiemer dan mijn intimiteit

logoIdW

Iwand en Jüngel over plaatsbereiding

De titel is wellicht een wat al te vlotte vertaling van de beroemde woorden van Augustinus, maar het valt ook niet mee om ze goed over te zetten: ‘Tu autem eras interior intimo meo’ (Confessiones, boek III,6). J. Ringleben stelt in zijn studie naar de frase vast dat het ‘interior’ comparatief is ten opzichte van de superlatief ‘intimo’: God is mij nader dan ik mijzelf nabij ben en zijn kan.

In het promotieonderzoek dat ik de afgelopen jaren mocht doen naar de theologie van Hans Joachim Iwand (1899–1960) en Eberhard Jüngel (1934) bleken deze oude Augustijnse woorden, door zowel Iwand als Jüngel regelmatig geciteerd, uiteindelijk een sleutel te vormen tot hun denken. Het leidt ertoe dat er bij hen in de verzoeningsleer niet zozeer sprake is van ‘plaatsvervanging’ als wel van zoiets als ‘plaatsbereiding’. Graag maak ik van de door de redactie geboden gelegenheid gebruik om van deze conclusies een korte impressie te geven. 

Kruistheologie

Iwand en Jüngel bewegen zich net als veel andere theologen uit de vorige eeuw tussen Karl Barth en Luther. Met Barth willen ze beginnen bij de incarnatie van het Woord van God als axioma van de theologie. Meer dan Barth zelf spitsen beiden dat vanuit Luthers theologia crucis nader toe op het kruis. De incarnatie is geen zelfstandige, voorbereidende acte voor het eigenlijke heilswerk (ook niet bij Barth), maar moet zelf vanuit het gebeuren van kruis en opstanding begrepen worden.

Menswording betekent bij Iwand daarom vooral vleeswording en zelfs tot-vloek-wording. De werkelijke mens wordt zichtbaar aan het kruis. Dat werkt als een spiegel van de zonde. Zonde betekent géén vlees te willen zijn en géén vloek te willen dragen. Het is de geestelijke, idealistische drive om onze werkelijkheid te negeren en onze conditie te ontstijgen. Dat kan alleen door ons van anderen te distantiëren en de mensheid op te delen in ‘goed’ en ‘fout’, zegt Iwand terwijl de Koude Oorlog op zijn hoogtepunt is. In Christus is de tegenstelling van ‘goed’ en ‘fout’ opgeheven. Hij is geworden wat wij niet willen zijn: de werkelijke mens. Hij is ons nader dan we onszelf, in ons idealisme, nabij zijn. Christus nam de plaats in die wij leeg lieten, om ons van schijnbare goden weer tot arme mensen, ja zondaren te maken.

Voor Jüngel leidt de toespitsing op het kruis ertoe dat hij het sterven van Christus intekent in de godsleer. God is niet onaangedaan ‘boven’, maar neemt de dood in zich op ten gunste van het leven. Hij is Liefde en liefde neemt ‘in zich over / hetgeen het andere is / gevend zonder gemis / het eigen daarenboven’ (Gerrit Achterberg). Jüngel waagt de vergaande gedachte dat God in het kruis van Christus, waarin Hij zich geheel wegschenkt, tot zichzelf komt. Niet zo, dat Hij ‘eerst’ zichzelf nog niet was, maar zo, dat Hij in het kruis van Christus zichzelf definieert en identificeert als menselijke God. De mens is God even nabij als Hij zichzelf nabij is. Hij heeft een plaats in het binnenste van God en dus ook in het hart van de godsleer, zoals ook Barth de verkiezingsleer in KD II/2 behandelt in de godsleer. De Gnadenwahl is Gods keuze om te vergeven en het vlees aan te nemen. Die keuze realiseert zich in Christus. 

Woordtheologie

Daar komt nog een tweede toespitsing bij. De incarnatie moet niet alleen vanuit het kruis begrepen worden, maar is ook incarnatie van het Woord. Iwand en Jüngel ontwikkelen hierbij (opnieuw in aansluiting op Barth, maar met eigen accenten) een theologie die hen allebei zeer goed postmodern leesbaar lijkt te maken. We bevinden ons wat de ultieme vragen betreft niet in een neutrale sfeer van rationele oordeelsvorming, maar met vlees en bloed tegenover het Woord dat oordeelt en onderbreekt en een eigen realiteit oproept. Dat leidt echter niet tot een autoritair geloofsbegrip. Het Woord geeft niet iets te verstaan, maar het geeft zich te verstaan. Wie oren heeft om te horen naar wat tot hem of haar gesproken wordt, intiemer dan de eigen intimiteit, die zal het verstaan.

Voor Iwand heeft hierom heel het heilswerk van Christus beloftekarakter. ‘Het is volbracht’ wil zeggen: het aanbod staat. In Gods werkelijkheid (zoals Hij oordeelt) is de schuld gedelgd, de dood overwonnen en de toegang vrij. Dat aanbod gaat door de boodschappers over de wereld, om alternatieve werkelijkheden open te breken en ieder tot het geloof te bewegen. Het geloof geeft God gelijk in zijn oordeel en treedt daarmee binnen in het Koninkrijk van God. In dit koninkrijk bestaat geen zonde, geen dood en geen vloek. Wie dit koninkrijk ziet, ziet voorbij aan de polarisatie van ‘goed’ en ‘fout’ tot op de synthese van waarheid, recht, verzoening en vrede. In het Woord komen we tot onszelf.

Jüngel is een generatie jonger en beweegt mee in de hermeneutische wending van de tweede helft van de twintigste eeuw. Aan zijn leermeester Ernst Fuchs ontleent hij de notie van het Sprachereignis. Barth vond die notie nog ‘etwas bombastisch’, maar voor Jüngel wordt het de centrale categorie om uiteen te leggen hoe het Woord van God als sprekend gebeuren werkzaam is in de wereld. Hij beoogt daarmee Barths leer van het profetisch ambt (KD IV/3) verder handen en voeten te geven. Een Sprachereignis is voor Jüngel een sprekend gebeuren dat ons nader komt dan we onszelf nabij zijn. Bij een goede mop, bijvoorbeeld, voelen we de clou aankomen, maar we weten hem nog niet: als hij komt, schieten we in de lach of we het willen of niet. De gelijkenissen van Jezus werken op een soortgelijke manier, aldus Jüngel: ze nemen ons mee vanuit maar ook voorbij de oude vanzelfsprekendheden en zetten ons dan opeens over in het licht van het Koninkrijk van God.

Zo is ook het gebeuren van kruis en opstanding zelf een Sprachereignis. Het is een sprekend gebeuren dat ons dieper aanspreekt dan we onszelf kennen. Het spreekt ons voorbij onze projecten van zelfverwerkelijking aan op schuld en vergeving en zet ons zo over in de nieuwe waarheid en werkelijkheid van verzoening met God: ponit nos extra nos. Het onderbreekt het bestaande om het te heroriënteren op God. Buiten onszelf, in het Woord bij God, komen we tot onszelf. 

Verzoeningsleer

Vanuit dit kader lijken Iwand en Jüngel een antwoord te kunnen geven op drie grote vragen die telkens weer opspelen in de verzoeningsleer: die naar de noodzakelijkheid, mogelijkheid en werkelijkheid van verzoening in Christus.

In de eerste plaats: waarom was het werk van Christus nodig? Kon God niet ‘gewoon’ uit barmhartigheid (Anselmus: sola misericordia) vergeven? Iwand en Jüngel maken duidelijk dat dit inderdaad precies is wat God doet. Hij vergeeft uit louter barmhartigheid. Dat is echter geen onzichtbaar gebeuren achter de blauwe hemelkoepel, maar vindt zeer reëel plaats in Christus. De komst en het werk van Christus zijn het vergevend handelen van God. In de incarnatie, als concretisering van de Gnadenwahl, neemt God de zondelast genadig op zich om ons tot onszelf te brengen en te bewegen tot geloof en bekering. Zijn vergevend handelen is niet ‘gewoon’ maar komt neer op wat Barth omschrijft als ‘dubbele predestinatie’: God wil verliezen opdat de mens wint en bij God tot zichzelf komt.

Vervolgens: hoe is het eigenlijk mogelijk dat het werk van Christus buiten ons (extra nos) voor ons (pro nobis) is? Vooral Iwand heeft zich intensief bezig gehouden met het socinianisme en de stelling dat schuld onze persoonlijke verantwoordelijkheid is en principieel niet overdraagbaar. Iwand en Jüngel stellen dan ook niet dat de schuld wordt overgedragen op een ‘derde’. De schuld blijft binnen de relatie van God en mens. In die relatie wordt de mens niet op zijn plaats vervangen, maar Christus is die relatie en neemt een plaats in die leeg was. Hij is als Zoon van God voor ons tot zonde geworden en als zodanig de eenheid van de werkelijke, vergevende God en de werkelijke, zondige mens. Door het woordkarakter van de incarnatie worden we geroepen in Christus die plaats te hervinden bij God.

Tot slot: hoe wordt verzoening werkelijkheid, wat is de ‘reikwijdte’ van de verzoening? Vanouds is de barthiaans georiënteerde verzoeningsleer verweten ‘objectivistisch’ en ‘universalistisch’ te zijn. Vooral G.C. Berkouwer heeft dit verwijt indringend onder woorden gebracht in zijn studie over De triomf der genade in de theologie van Karl Barth (1954). Die studie is echter van vóór KD IV/3, waarin Barth het woordkarakter van de verzoening uitwerkt (en ook uitgebreid ingaat op het boek van Berkouwer). Ook bij Iwand en Jüngel blijkt het woordkarakter van de incarnatie een duidelijke grens te markeren ten opzichte van een massieve alverzoeningsleer, waarin alles goed is ook zonder dat we het beseffen. Het Woord van de verzoening schept een eigen realiteit, die haaks staat op het bestaande en de werkelijkheid steeds weer openbreekt naar het Koninkrijk van God.

Iwand en Jüngel verdienen het om gelezen te blijven worden! 

Cees-Jan Smits

De auteur is op 17 december gepromoveerd aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn op het proefschrift Plaatsbereiding. Verzoening in Christus bij Hans Joachim Iwand en Eberhard Jüngel.

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 1. 9 januari 2021