Innerlijke vrijheid en menselijkheid – De wereld van Etty Hillesum

 

 

De verschijning in 1981 van het dagboek van Etty Hillesum (1914-1943) heeft destijds grote indruk gemaakt. Voor velen was het een aangrijpende ervaring te lezen hoe een uiterst begaafde jonge joodse vrouw te midden van de ergste verschrikkingen haar innerlijke vrijheid en menselijkheid wist te behouden. Over deze moderne heilige schreef Judith Koelemeijer een uitgebreide biografie.

            Etty groeide op in een intellectueel milieu studeerde rechten en Russisch en koesterde intense vriendschappen in linkse kringen in Amsterdam. Intens waren ook haar liefdesrelaties. Etty was een hartstochtelijk levende vrouw die de wereld en de mensen liefhad. Maar haar eigenlijke en diepste wereld was die van de literatuur, van grote schrijvers als Tolstoj, Dostojewski en Rilke waarvan vooral de laatste een grote invloed op haar heeft gehad. Rilkes Briefe an einen jungen Dichter (1929) over het wezen van het schrijverschap waren voor haar, zij die zelf zo vurig verlangde een schrijfster te worden, een openbaring en meer dan eens citeerde zij Rilkes diepzinnige woorden over de betekenis van geduld voor de kunstenaar:

Alles ist austragen und dann gebären. Jeden Eindruck und jeden Keim eines Gefühls ganz in sich, im Dunkel, im Unsagbaren, Unbewussten, dem eigenen Verstande Unerreichbaren sich vollenden lassen und mit tiefer Demut und Geduld die Stunde der Niederkunft einer neuen Klarheit abwarten: das allein heisst künstlerisch leben: im Verstehen wie im Schaffen. Da gibt es kein Messen mit der Zeit, da gilt kein Jahr, und zehn Jahre sind nichts, Künstler sein heisst: nicht rechnen und zählen; reifen wie der Baum, der seine Säfte nicht drängt und getrost in den Stürmen des Frühlings steht ohne die Angst, dass dahinter kein Sommer kommen könnte. Er kommt doch. Aber er kommt nur zu den Geduldigen, die da sind, als ob die Ewigkeit vor ihnen läge, so sorglos still und weit. Ich lerne es täglich, lerne es unter Schmerzen, denen ich dankbar bin: Geduld ist alles”.[1]

De hoge literatuur heeft haar gevormd maar zij verdiepte zich ook in de heilige Augustinus , Thomas à Kempis en de Bijbel waarvan vooral het evangelie van Mattheüs haar leerde af te zien van zichzelf.

            Een kantelpunt in Etty’s leven was de ontmoeting met de Duitse psychochiroloog ─ iemand die handen kan lezen en op grond daarvan psychologische analyses kan geven ─ Julius Spier op 3 februari 1941. De ontmoeting met deze man, die werkelijk in de ziel van een ander kon lezen, ervoer zij als een geestelijke wedergeboorte, ook haar geboorte als schrijfster. Spier leerde haar te midden van de ergste verschrikkingen toch geloof en liefde in het leven te behouden. Etty was er overigens verre van haar ogen voor het lijden, onlosmakelijk met het leven verbonden, te sluiten en evenmin maakte zij zich illusies over haar eigen lot. Maar zij weigerde te aanvaarden dat de buitenwereld de enige werkelijkheid was. Even reëel als deze was haar de binnenwereld die immers óók zijn landschappen, contouren, mogelijkheden en onbegrensde gebieden had (222), de wereld van goedheid en schoonheid en waarheid, de wereld van de ziel: “De gebieden van ziel en geest zijn zo groot en oneindig, dat dat beetje lichamelijk ongemak en lijden er toch eigenlijk niet zoveel toe doet, ik heb niet het gevoel, dat ik van m’n vrijheid beroofd ben en in wezen kan toch ook eigenlijk niemand me kwaad doen.” (414) Etty “bleef volharden in haar geloof in de kracht van de geest, ondanks alle spanningen en zorgen, de immense ellende van Westerbork en de vele tragische taferelen die zich vlak voor haar ogen afspeelden wanneer ze transporten zag komen en gaan”. (413) Haar innerlijke vrijheid, haar besef dat men, wanneer men alles in zich draagt, onder de hemel, op iedere plek van deze aarde thuis is (326), bleef onaangetast. Dit leven in regionen van innerlijke vrijheid, van geestelijke vrijheid en verbeeldingskracht die niemand haar kon ontnemen (241), hield beslist niet in dat ze geen oog had voor de ellende en angst van haar lotgenoten in Westerbork. Integendeel: in de vaste overtuiging dat ze, waar ook geplaatst, mensen door haar innerlijke kalmte kon steunen, was ze diep begaan met haar medemensen die ze steunde en troostte waar ze maar kon. Het geheim hiervan was dat zij, mede door de invloed van Spier, in een geleidelijk geestelijk proces steeds meer van zichzelf was gaan afzien.

             Etty heeft de mogelijkheid gehad onder te duiken maar dit heeft ze zeer beslist geweigerd ,vastbesloten als ze was haar lot met haar volk te delen; met heel haar hart wilde ze daar zijn waar ze echt iets voor mensen kon betekenen, dat was alles wat ze kon geven. (328) Onderduiken zou daarom ingaan tegen haar diepste overtuiging: “Hoe weinig er voor een Joodse vrouw als zijzelf op dat moment ook te kiezen viel: dit was haar keuze, háár geestelijke vrijheid om te doen wat zij voor zichzelf en haar lotgenoten moreel het meest zuiver vond. Misschien werd die idealistische keuze voor het collectief haar dood. Etty wist het en aanvaardde het. Maar als ze zich aan haar lot zou onttrekken, zou er ook iets wezenlijks in haar sterven”. (282v.) Evenmin als anderen wist Etty niet – hoe kon het anders, deze duivelse werkelijkheid ging immers elk menselijk voorstellingsvermogen te boven ─ hoe erg het werkelijk was, er sprake was van massamoord, al hield ze er wel rekening mee dat ze een werkkamp niet zou overleven. Haar keuze is echter een weloverwogen en volkomen bewuste keuze geweest. Een keuze die voortvloeide uit een alles overvloeiende liefde voor haar medemens, liefde die zichzelf niet zocht, maar zich volkomen wist weg te cijferen. Wie denkt hierbij niet aan zovele anderen ─ van ds. Ader en de priester Titus Brandsma tot mevrouw Kuipers-Rietberg (tante Riek) en Johannes Post toe ─ die in hun strijd tegen het nationaal-socialisme eigen leven eveneens niet hebben geacht. En indachtig komt ook het woord van Christus: Niemand heeft grotere liefde, dan hij die zijn leven inzet voor zijn vrienden (Johannes 15:13-14).

            Etty Hillesum was een diep religieuze natuur maar haar beeld van God was ver verwijderd van de transcendentie van jodendom en christendom waar God de Verhevene of de geheel Andere is, een macht boven de mens. Haar godsbeeld was uiterst persoonlijk. Voor haar was God het innerlijk centrum van waaruit zij steeds krachtiger werd geregeerd, een gesprek – knielend in de kou en met haar handen voor haar gezicht – met het diepste en beste in zichzelf waarin ze steeds weer zocht naar het goede. (149) In dit goede, al ontkende ze beslist niet de vreselijke werkelijkheid, bleef ze hartstochtelijk geloven en zich richtend tot God schreef ze: “Ik zit oog in oog met jouw wereld God en ontvlucht de realiteit niet in schone dromen – ik meen, dat er plaats is voor schone dromen naast de wreedste realiteit – en ik blijf je schepping prijzen, God – ondanks alles!” (253)

            Deze mooi geschreven biografie, gebaseerd op voorbeeldig bronnenonderzoek, brengt leven en werk van Etty Hillesum dichtbij en leidt, vele citaten illustreren dit, binnen in een ongekend rijke innerlijke wereld. De lof overheerst maar een enkel woord van kritiek kan toch niet ontbreken. Zoals zovele moderne biografen heeft ook hier de schrijfster gemeend de uiterlijke lotgevallen- de buitenwereld- uitvoerig te moeten beschrijven zodat we allerlei bijzonderheden, en soms intieme details, van Etty’s leven te weten komen. Zaken die men niet hoeft te weten en soms niet eens wil weten; een grotere soberheid, meer terughoudendheid, was hier op zijn plaats geweest. Een schrijver moet niet teveel willen binnendringen in het persoonlijk leven van zijn hoofdpersoon. Waar het in het algemeen geldt dat de betekenis van mensen waarover wij boeken schrijven in de eerste plaats gelegen is in hun innerlijk leven, geldt dat zeker voor Etty Hillesum die zelf ook van mening was dat men iemands leven niet kent als men de uiterlijke feiten kent. Om iemands leven te leren kennen, zo schrijft zij “moet men z’n dromen kennen, z’n stemmingen, weten, wat voor verhouding er bestaat tussen hem en z’n vrouw en z’n dood en z’n teleurstellingen en z’n ziekten”.[2] Op dit innerlijk leven dient zich in de eerste plaats de aandacht te richten. Deze opmerkingen willen echter niets af doen aan de betekenis van deze biografie van een begaafde jonge vrouw die te midden van dood en ellende haar menselijkheid heeft bewaard en bleef geloven in schoonheid en goedheid en waarheid.

Dr. O.W. Dubois

Judith Koelemeijer, Etty Hillesum, het verhaal van haar leven. Amsterdam 2022

 

[1]          Etty. De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943. Onder redactie van Klaas A.D. Smelik. Tekstverzorging door Gideon Lodders en Rob Tempelaars. Amsterdam 20024, blz. 252. Etty citeert uit Rainer Maria Rilke, Briefe an einen jungen Dichter. Leipzig 1926, S. 19. In de uitgave van 1967 (Frankfurt am Main), S. 17. Judith Koelemeijer citeert deze passage in een Nederlandse vertaling (2014) van Jean Pierre Rawie op blz. 163 van haar werk.

[2]          Het verstoorde leven. Dagboek van Etty Hillesum. Samengesteld en ingeleid door G.G. Gaarlandt. Amsterdam 201434, blz. 91.

 

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 3, 5 maart 2023