In herinnering Professor dr. H.W. (Hans) de Knijff (1931-2019)

logoIdW

Op 9 september overleed Henri Wijnandus (‘Hans’) de Knijff in de leeftijd van 88 jaar. Hij was van 1981 tot 1996 kerkelijk hoogleraar aan de Universiteit Utrecht vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk, eerst voor de christelijke ethiek en de bijbelse theologie, daarna voor de systematische en de bijbelse theologie. Hij studeerde theologie in Amsterdam (bij G.C. van Niftrik) en Bazel (bij K. Barth), was predikant in Hem-Venhuizen, Gent en Spijkenisse en werkte vanaf 1974 als wetenschappelijk medewerker bij J.M. Hasselaar.

Maar liefst 54 jaar lang heeft hij voor ons tijdschrift geschreven. De Knijff vertelde eens dat hij als student uitkeek naar een volgend nummer van In de Waagschaal. En dat om één reden: de meditaties van Oepke Noordmans. In 1963 publiceerde hij voor het eerst in dit tijdschrift, juist daarover onder de titel: ‘Over gestalte en geest als regel der uitlegging bij O. Noordmans’.

Zeven jaar later zou hij op datzelfde onderwerp promoveren bij H. Berkhof. Hij werd dé gids voor het oeuvre van Noordmans, was nauw betrokken bij de verschijning van diens Verzamelde Werken die de Nederlandse theologie veel hebben gebracht – en nog brengen. Als leerling, én van Barth én van Noordmans, was hij ingevoerd in de dialectische én de ethische theologie, maar dat ging bij hem – en herkennen we daarin iets van zijn promotor Berkhof? – nooit zonder de historie als de belangrijkste hulpwetenschap van de theologie.

Dat maakte dat De Knijff, of het nu de Amsterdamse of de Utrechtse of nog andere schoolvorming betrof, zich theologisch nooit uitleverde aan één benadering maar steeds kritisch in gesprek bleef met betrokkenen. Zijn hart lag – al wilde hij á la Barth dogmatiek en ethiek nooit tegen elkaar uitspelen – bij de ethiek in de zin van ‘levenshouding’, bij de gestalte die het leven van een gelovige aanneemt in de cultuur, in relaties en seksualiteit, in het milieu. Zelf zei hij daarover in een interview als zomergast (in 2017) in dit tijdschrift: ‘Ik heb me er ook wel eens over verwonderd dat ik in het dogmatiek-onderwijs terecht kwam… Ik begon met bijbelse theologie en ethiek, en die vakken vond ik allebei ook heel fascinerend. Eigenlijk ben ik meer een ethicus en cultuurtheoloog’.

In december 2016 schreef De Knijff zijn laatste bijdrage voor ons blad. Het betreft een meditatie over de openingswoorden van het evangelie van Johannes. Hij eindigt met: “Het woord ‘in den beginne’ gaat over Gods verlossend handelen in de tijd. Het is niet iets filosofisch of wereldbeschouwelijks, maar een feit, iets in de historie, het is ‘iemand’… de Verlosser is komende en Hij is het woord van het begin. Dat is de waarheid over het bestaan, de waarheid van ‘in den beginne’. Het is geen leer, maar een komst”.

Ik onderdruk de neiging meer te citeren. Eén van zijn eigenschappen was juist bescheidenheid. De Knijff had bijvoorbeeld de gewoonte zich uitvoerig te verantwoorden wanneer hij – bij het bestaan van een zó grote boekenberg – toch iets meende te moeten doen verschijnen.

Al vanaf het eerste college kwam je onder de indruk van zijn bescheiden en karakteristieke gestalte, zijn fenomenale overzicht over de stof en zijn trefzekere formuleringen. Als je een vraag wilde stellen, moest die wel heel precies en zinnig zijn – eigenlijk kon je maar beter eerst langer luisteren.

Generaties theologen en predikanten heeft hij gevormd, ook door zijn erudiete en originele studies op het gebied van de hermeneutiek en de christelijke ethiek. Hij voerde een onopgeefbare strijd tegen het uiteengaan van Godsgeloof en wereldweten, zoals hij het formuleerde in z’n laatste boek uit 2013.

Persoonlijk trof mij zijn Venus aan de leiband – Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek (1987) van alle boeken misschien wel het meeste. Ook al vielen velen met name over de (te) korte passages over feminisme en homoseksualiteit op de laatste pagina’s. Nu is mijn voorliefde voor deze diepgravende studie eenvoudig te verklaren. De bestudering van De Knijffs apologie van het huwelijk viel samen met de ontluikende liefde tussen twee van zijn leerlingen – hij was het dan ook die onze trouwdienst leidde.

Waarschijnlijk had De Knijff zelf een in memoriam in dit tijdschrift niet nodig gevonden. Hij was wars van prietpraat of persoonsverheerlijking, op de rouwkaart stond vermeld – geen bloemen, geen toespraken – en in de dienst van Woord en Gebed die gehouden werd op 14 september in de Evangelisch-Lutherse kerk te Groningen had hij aangegeven dat het niet om de persoon van Hans de Knijff moest gaan, maar om ‘bijbelse prediking’. Het eerste lied was Psalm 46, de laatste klanken waren die van ‘Ein feste Burg ist unser Gott’.

Het is aan zijn leerlingen om in die bijbelse prediking niet te versagen. Zijn vrouw Magdaleen – haar man vergeleek het huwelijk eens met twee ophaalbruggen die naar elkaar toe bewegen en soms even ophalen – wensen we in haar levensavond kracht en de nabijheid van God en mensen toe. Dankbaar gedenken we deze leraar van kerk en theologie.

Peter Verbaan

In de Waagschaal, jaargang 28, nr. 10. 12 oktober 2019