Idolaat van Stefan George; Van der Leeuw creëert een held

logoIdW

Godsdienstwetenschapper en theoloog Gerardus van der Leeuw (1898-1948) werd soms geïnspireerd door opvallende personen uit wetenschap en kunst. Voor zijn godsdienstfenomenologie was dat Christof Meiners, die bekend staat als een van de uitvinders van het racisme en het blanke ras superieur achtte. E.L. Smelik verbaast zich in het voorwoord van de door hem verzorgde heruitgave van Wegen en grenzen (1955) over zijn waardering voor componist Richard Wagner, die met zijn huisvriend Friedrich Nietzsche droomde van een nieuwe Duitse cultuur. In zijn bundel Levensvormen (1948) spreekt Van der Leeuw zeer lovend over de Duitse dichter Stefan George (1868-1933). Niet elke middelbareschoolleraar Duits kon het opbrengen het werk van deze omstreden man te behandelen. Bij Van der Leeuw geen reserve. Wat boeide hem in deze dichter, die hij rekende tot de ‘Formeerders’, zoals Homerus, Pindarus, Dante en Shakespeare en daarmee een klasse hoger achtte dan ´Belijders´ als Augustinus en Goethe?

George en zijn kring

Dichter Gottfried Benn noemde Stefan George “das großartigste Ausstrahlungsphänomen” dat de Duitse geestesgeschiedenis had gekend. Die uitstraling was er ook fysiek. Walter Benjamin, die het werk van George bekritiseerde, ging wél op een bankje in het park zitten om hem langs te zien komen. Albert Speer, bouwmeester in dienst van het nazirijk, schrijft dat hij in zijn jeugd George vaak op straat tegenkwam en werd geboeid door zijn sacrale uitstraling. De broer van Speer zwichtte daarvoor en werd lid van een mysterieuze kring van jonge, mannelijke adepten, een culturele elite, waarvan George het charismatisch middelpunt was, een soort Messiasfiguur. Kenmerkte de kring zich door homo-erotische relaties? Daarover wordt gespeculeerd. Recent ontstond in Nederland ophef over Castrum Peregrini in Amsterdam, het culturele instituut waar de Duitse dichter Wolfgang Frommel een ´sekte´ van jongemannen leidde, geïnspireerd op leven en werk van George en getekend door misbruik. Biograaf Thomas Karlauf meent dat George in zijn gedicht Der Stern des Bundes pederastie tot pedagogisch principe probeert te verheffen. Anderen houden het op het antieke idee van de jongeman als symbool van schoonheid, op androgynie of sekseverschillen als maatschappelijk bedenksel.
In elk geval was George vrouwonvriendelijk. Hij brak met de kring van socioloog Georg Simmel, omdat diens echtgenote model zou staan voor het “protestantse principe van de autonomie”, dat opkwam voor “vooruitgang, individualisme en geëmancipeerde vrouwen” en “de moderne wereld corrumpeerde”.
George wordt gerekend tot de mannen van de Conservatieve Revolutie, samen met Carl Schmitt, Ernst Jünger, Oswald Spengler en Martin Heidegger. Hij was in zijn poëzie op zoek naar het ‘geheime’ Duitsland en dichtte over Das Neue Reich. Dat sprak Goebbels, op zoek naar een rijksdichter, aan. In 1933 vertrok George echter naar Zwitserland, waarschijnlijk om verlost te zijn van alle nazi-gedoe, waar hij geen zin in had. Maar George was ook ziek en stierf in hetzelfde jaar. Opmerkelijk trouwens dat Claus Schenk Graf von Stauffenberg, die een aanslag pleegde op Hitler, samen met zijn oudere broers, tot de kring van George behoorde. Filosofisch werd Georges kring beheerst door interpretaties van Plato en Nietzsche.

Van der Leeuw over George

Menno ter Braak kon Stefan George niet echt bewonderen en hekelde zijn ´priesterlijke´ ambities. Hij noemt hem arrogant, wandelend op te krappe lakschoentjes. Dat laatste had Ter Braak van Albert Verwey vernomen, die een tijd bevriend was met George. En dan Georges irritatie als hij tijdens een wandeling zomaar door een jonge dichter uit nota bene zijn eigen kring wordt aangesproken! Hoe durf je!
Anders is het gesteld met Gerardus van der Leeuw. Hij blijkt in een uitgebreid artikel naar aanleiding van de dood van George minder allergisch voor diens priesterlijke gestalte. Hij is lyrisch over persoon en werk en wijst op de geest van katholiciteit, die hij bij George aantreft. Van der Leeuw noemt George “Dichter, Profeet en Wetgever van zijn tijd”. Die combinatie vindt hij mooi, het doet hem aan de klassieke oudheid herinneren. Dat is beter dan de moderne tijd. Van der Leeuw roemt het “strenge, hymnische geluid” van George en zijn “machtige bouwwerken”, waarvan bij herhaaldelijk lezen de structuur “steeds doorzichtiger” wordt. Het “scheppend woord” van George spreekt niet óver de dingen, het is de dingen. Deze kenschets doet denken aan het relaas van Martin Heidegger over Georges gedicht Das Wort. Voor Heidegger is de poëzie van George geheel anders dan de taal van de logica, die sinds Aristoteles het denken beheerst. Zijn poëzie is mysterieus, maar drukt tegelijk objectiviteit uit. Het is existentiële taal. Heidegger zegt: “Het woord maakt het ding tot een ding”. Die spitsvondigheid ging bij Heidegger terug op een woordspel met het Duitse woord ‘bedingen’ en legt nét een ander accent dan het woord als daad.
Van der Leeuws loftuitingen houden niet op. Hij eindigt met een passage uit Der Stern des Bundes, waarin George een “stralend woord” zou spreken. “Zijn strijd is niet een esthetische richting, niet alleen een reactie (…) op het heersend naturalisme; hij heeft een diepere achtergrond: de strijd om een reine, klare taal als strijd tegen de barbarij, tegen een cultuur zonder geest, en tegen goddeloosheid, een cultuur zonder God.” De taal als de laatste toevlucht van God in de mens. Maar die taal roept dan wel, aldus Van der Leeuw, een authentiek heidendom op. En dat is de waarde van Georges poëzie: hij roept de goden op, die het christendom zo nodig heeft om zich aan scherp te slijpen. De moderne tijd heeft immers, aldus Van der Leeuw, geen nieuwe goden opgeleverd. Daar zal niet iedere theoloog het mee eens zijn, bijvoorbeeld K.H. Miskotte? In Edda en Thora noemt hij Stefan George, verwijst naar zijn poëzie en kring, maar spreekt geen specifieke waardering uit.

Zweite Romantik

De tijd waarin George leefde, door filosoof Dilthey aangeduid als het tijdvak van de zweite Romantik, kenmerkte zich door markante ontwikkelingen in vele disciplines. De werkelijkheid werd ervaren als een vluchtige, contingente wereld van losse feiten en gebeurtenissen, zonder enig houvast. Dichter Hugo von Hofmannstahl, waarmee George nog een intieme relatie had geprobeerd aan te knopen, typeerde dit als das Gleitende. Alles voelde vormloos, er was geen ‘thuis’. Men zocht naar een nieuwe, samenbindende Kultur.
De opkomende sociologie (Max Weber, Georg Simmel) werd bepaald door het idee van noodlot, dit keer niet afkomstig van de goden, maar veroorzaakt door de stedelijk-industriële maatschappij, die alle banden met het vertrouwde bestaan had doorgesneden. De wereld was onttoverd. Droom, noodlot en utopie waren substantiële onderdelen van die leefwereld en moesten in de sociologie een plaats krijgen, zo analyseert historicus Harry Liebersohn. Die sociologie ging vervolgens hand in hand met levensfilosofie en fenomenologie, was hermeneutisch, zocht geen abstracte wereld, maar een voelbare werkelijkheid en geschiedenis, door Oswald Spengler aangeduid met de termen fysiognomie en morfologie. Het was zeker onder invloed van Stefan George dat deze typische benadering gestalte kreeg, aldus Scott Lash in Another Modernity; hij wás de zweite Romantik.
Als tegenhanger van het Franse positivisme stond het Verstehen centraal. Waarde boven feit. Niet het systeem was belangrijk, maar het symbool: achter de los-zand-wereld bestond een sacrale werkelijkheid, door middel van symbolen toegankelijk voor introspectie en intuïtie, een wereld die George met zijn poëtische, naar binnen gekeerde subjectiviteit probeerde te verwoorden. Een wereld die een geschiedenis kende en vastigheid kreeg door rituelen.
In zowel sociologie, geschiedwetenschap als theologie speelde Ernst Troeltsch (1865 – 1923) een rol. Zoals de sociologie worstelde met noodlot en utopie, deed de theologie dat met het eschatologisch perspectief, dat immers sinds de Verlichting drastisch was veranderd. Het historisme van Troeltsch veronderstelde dat de geschiedenis hier en nu tóch wel een hogere orde en zin zou kunnen belichamen. De dialectische theologie reageerde kritisch. Omstreeks 1920 verscheen Karl Barths commentaar op de Romeinenbrief.

Held

Cultuurhistoricus P.J. Bouman rekent het werk van George tot het expressionisme en symbolisme, tevens is er verwantschap met de jugendstil. Logisch dat de morfologie van de moderne stad George niet echt aan kon spreken: die stad was immers van beton, niet sierlijk, krullerig, maar recht en slecht, uitdrukking van rationele massawoningbouw, van een instrumentele benadering; niet poëtisch, maar technisch, praktisch en functioneel. En voor zover een symbool…, dan van die verwenste moderniteit, die met de traditionele Gemeinschaft of Bund had afgerekend. De moderne stad was geen kunstwerk, maar een machinaal product. En dan dat bombardement van indrukken! Het stimuleerde George een eigen, harmonische binnenwereld te zoeken. Want je zou daar maar, unheimisch rondwandelend op te krappe lakschoentjes en verzonken in je innerlijk-symbolische werkelijkheid, door een willekeurig iemand worden aangeklampt!
Terug naar Van der Leeuw. Hij volgt niet het spoor van de kritische, dialectische theologie. Bij hem overheerst de godsdienstwetenschappelijke en theologisch-esthetische invalshoek. Hij bleef gefascineerd door de neoromantische wereld, zoals George die belichaamde. Zijn idolatrie voor George is gebaseerd op zijn hang naar de antieke wereld, op zijn esthetisch fundamentalisme en antimodernisme, op zijn afkeer van de massacultuur; wat hem boeit is de godenwereld die George in zijn gedichten oproept, de betekenis van symbolen, de fenomenologische inslag. Dat hielp niet om tot een afgewogen waardering te komen. Van der Leeuw maakte Stefan George tot een held.

Kees Doevendans

In de Waagschaal, jaargang 28, nr. 10. 12 oktober 2019