Homo Ludens en Panopticum

Open Monumentendag 2022

 

Burgerweeshuis en de primitieve mens

Monumentendag. Nu maar eens geen bezoek aan een kerkgebouw, wel aan het Burgerweeshuis en de British School, allebei in Amsterdam.

Het Burgerweeshuis is een schepping van architect Aldo van Eyck (1918 – 1999), zoon van de dichter P.N. van Eyck, bekend van zijn gedicht De tuinman en de dood. Van Eyck was in Amsterdam actief geweest met het ontwerpen van speelplaatsen voor kinderen, compleet met zandbak en speeltoestellen als het bekende klimboogje of duikelrek. Het was de tijd van de homo ludens. Ook zijn Burgerweeshuis, gerealiseerd tussen 1958 en 1960, is een ontwerp voor spelende kinderen, maar de functie als weeshuis is allang verleden tijd, het fungeert nu als kantoorgebouw. De indruk bestaat, dat dit een gelegenheidsfunctie is, om het gebouw als modern monument in stand te houden. Het gebouw leeft vooral voort als architectonisch icoon.

Vlak na de opening bezocht een geïnteresseerde architect het gebouw. De directeur had hem begroet met de woorden: ‘Welkom in dit onbruikbare gebouw’. Nu was bruikbaarheid ook niet wat bij Van Eyck voorop stond. Hij was één van de dissidenten binnen de moderne beweging in de architectuur en stedenbouw, ook wel betiteld als functionalisten. Immers, zij stelden de functie van een gebouw voorop. De analyse van die functie moest bepalend zijn voor elk ruimtelijk ontwerp. Echter, architecten van een jongere generatie, waaronder Van Eyck, waren van mening dat een dergelijk vraag-en-antwoord-rationalisme niet de basis van architectuur kon vormen, er waren ook nog andere waarden in het spel. Functionalisme moest in elk geval beeldend functionalisme zijn en gebouw en stad moesten geborgenheid en herbergzaamheid bieden en voor de mens een thuis vormen. De psychische dimensie moest ook een rol spelen en de abstracte dimensies ruimte en tijd moesten worden vervangen door de concreet beleefde waarden van plaats en plek en gebeurtenis en geschiedenis. Van Eyck had als formule: ‘Een huis als een stad, een stad als een huis, een thuis voor kinderen’. Een gebouw was een tros van plekken. Een andere term van hem was labyrintische helderheid, misschien ook een mooi theologisch concept?

De ruimtelijke opzet van het Burgerweeshuis lijkt, ondanks het parool van die labyrintische helderheid, zó systematisch dat het wordt gerekend tot het structuralisme in de architectuur. Uitgangspunt was een module van 3.36 x 3.36 meter, op de hoeken voorzien van kolommen waarop een koepeldak rust. Zo’n module was de basiseenheid voor de vertrekken. De module werd geschakeld volgens een rasterstructuur. Door de modulen aaneen te schakelen tot grotere eenheden (paviljoens) , en die weer ten opzichte van elkaar te rangschikken en met elkaar te verbinden door middel van patio’s en een binnenplaats, ontstond een systematische, geometrisch ogende, maar toch speelse plattegrond. Het gebouw kent één langwerpige verdieping waar het personeel kon wonen. Van Eyck bepaalde alles tot in het kleinste detail. Zélfs hoe de kinderen moesten spelen. Voor de meisjes werd een keukentje ontworpen, jongens konden spelen met water en zand. In het gebouw was zelfs een standaard opgenomen voor de jaarlijkse kerstboom. Ramen waren op kinderhoogte. In 1991 verloor het gebouw de functie van weeshuis, naar men zei vanwege veranderende pedagogische inzichten. Was Van Eyck te ver gegaan? Liet de homo ludens, met name het spelende kind, zich misschien niet door architectuur determineren?

Bouwtechnisch was het gebouw, samengesteld uit baksteen en prefab betonelementen, geen hoogstandje. Het was lek als een vergiet. Over toetreding van het element licht moeten we positiever oordelen. Natuurlijke lichtinval werd bereikt door de koepels, die het dak van het gebouw vormden, door langwerpige openingen in de muur en buitenlantaarns die, geplaatst voor een rond raam, zowel binnen als buiten verlichten. De koepels waren een verwijzing naar de Arabische en Afrikaanse cultuur. Daar had Van Eyck iets mee, en niet allen hij. Ook een verwante architect als Piet Blom zocht zijn inspiratie in Afrika. Hij bouwde in Hengelo een kasbah. Er sprak een fascinatie uit voor de mens die toen nog gerust werd geduid als de primitieve mens, de mens die – zoals Gerardus van der Leeuw al in De primitieve mens en de religie (1937) analyseerde- niet alle stadia van rationaliteit had doorgemaakt. Het idee ging terug op de tegenstelling die antropoloog Levy-Bruhl had ingevoerd: de moderne versus de primitieve mentaliteit. In die zogenaamde primitieve culturen brachten mensen vanuit hun eigen ervaring, zónder de hulp van zogenaamde experts, een gebouwde omgeving tot stand, die uitdrukking was van complexiteit en verscheidenheid, niet van hiërarchie, monumentaliteit of hoogstaande architectuur. Mens en materie waren niet gescheiden, architectuur was organisch en uitdrukking van de alledaagse leefwijze van mensen.

Voor architect Le Corbusier, een van de modernisten bij uitstek, waartegen Van Eyck in opstand kwam, was primitief nog een negatieve aanduiding geweest. Hij pleitte voor rationele stedenbouw. En, zo liet hij weten: hij hield niet van tatoeages, die hij bij die primitieve mensen waarnam. Le Corbusier zou het in deze tijd moeilijk hebben gehad.

British School als panopticum en heterotopie

Dan het tweede object. In 1891 werd aan de rand van het toenmalige Amsterdam de ‘Strafgevangenis te Nieuwer-Amstel’ gebouwd, tegenwoordig The British School of Amsterdam. Er worden opleidingen van lagere tot middelbare school aangeboden volgens Engelse snit. Het gebouw is daarvoor aangepast op een manier, dat het originele Huis van Bewaring herkenbaar blijft. De structuur van het  gebouw is een assenkruis van vier vleugels bestaande uit een aantal verdiepingen met gevangeniscellen. Aan de buitenzijden van drie van de vier vleugels zijn leslokalen toegevoegd achter een nieuw gevelontwerp op enige afstand van de oude, gesloopte gevel. Cellen aan de overzijde van de gangen hebben specifieke functies gekregen, zoals werk- of spreekkamer. Eén cel is in de oude staat en fungeert als gedachtenisruimte voor verzetsstrijder Hannie Schaft, die hier gevangen zat tot ze in 1945 werd geëxecuteerd. De oude kerkzaal doet nu dienst als aula. In die zaal, zo vertelde de rondleidster, zaten vroeger alle geloven door elkaar heen. Maar de kerkgangers waren wel gescheiden door gaas. Ze waren per slot van rekening in eenzame opsluiting. Ik kon me er niet echt een voorstelling van maken, maar het is denkbaar dat dóór het gaas heen de hedendaagse oproep tot verbinding gehoord had kunnen worden.

Met het assenkruis als basis voor het Huis van Bewaring staat het gebouw model voor een panopticum. Waar de assen op elkaar aansluiten is een centrale, cirkelvormige ruimte, van waaruit alle gangen te bewaken zijn. Het dak van deze ruimte was een koepel van spiegelglas, zodat alles wat er gebeurde helemaal te zien was. Het brengt ons opnieuw bij het structuralisme, nu de filosofische variant van Michel Foucault. Hij beschreef, in navolging van filosoof Jeremy Bentham, het panopticum als toppunt van macht, controle en beheersing. Niet alleen als ruimtelijke principe, vooral als immateriële, institutionele structuur waarmee mensen in hun alledaagse leven worden gedisciplineerd. En om nog even bij Foucault te blijven: de gevangenis typeerde hij als een heterotopie, een wereld anders dan de gewone wereld, zoals ook een sanatorium, een bordeel, de kermis of het theater. Ook de kerk? Daarover is ooit in dit tijdschrift al eens gespeculeerd. Het gebouw van de British School is geen gevangenis meer, wel een stukje Engeland in Nederland met een exorbitant hoog schoolgeld. Misschien dus toch een heterotopie? Maar niet zo heterotopisch dat de leerlingen vrij kregen vanwege het overlijden van koningin Elisabeth.

Kees Doevendans

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 10. 15 oktober 2022